Jozua 8:25 | En het geschiedde, dat allen, die te dien dage vielen, zo mannen als vrouwen, waren twaalf duizend, al te zamen lieden van Ai. |
Jozua 8:26 | Jozua trok ook zijn hand niet terug, die hij met de spies had uitgestrekt, totdat hij al de inwoners van Ai verbannen had. |
Jozua 8:28 | Jozua nu verbrandde Ai, en hij stelde haar tot een eeuwigen hoop, ter verwoesting, tot op dezen dag. |
Jozua 8:29 | En den koning van Ai hing hij aan een hout, tot aan den avondstond; en omtrent den ondergang der zon gebood Jozua, dat men zijn dood lichaam van het hout afname; en zij wierpen het aan de deur der stadspoort, en richtten daarop een groten steenhoop, zijnde tot op dezen dag. |
Jozua 9:3 | Als de inwoners te Gibeon hoorden, wat Jozua met Jericho en met Ai gedaan had, |
Jozua 10:1 | Het geschiedde nu, toen Adoni-zedek, de koning van Jeruzalem, gehoord had, dat Jozua Ai ingenomen, en haar verbannen had, [en] aan Ai en haar koning alzo gedaan had, gelijk als hij aan Jericho en haar koning gedaan had; en dat de inwoners van Gibeon vrede met Israel gemaakt hadden, en in derzelver midden waren; |
Jozua 10:2 | Zo vreesden zij zeer; want Gibeon was een grote stad, als een der koninklijke steden; ja, zij was groter dan Ai, en al haar mannen waren sterk. |
Jozua 12:9 | De koning van Jericho, een; de koning van Ai, die ter zijde van Beth-el is, een; |
Ezra 2:28 | De mannen van Beth-el en Ai, tweehonderd drie en twintig. |
Nehemia 7:32 | De mannen van Beth-el en Ai, honderd drie en twintig; |
Nehemia 11:31 | De kinderen van Benjamin nu van Geba [woonden] in Michmas, en Aja, en Beth-el, en haar onderhorige plaatsen, |
Jeremia 49:3 | Huil, o Hesbon! want Ai is verstoord; krijt, gij dochteren van Rabba, gordt zakken aan, drijft misbaar, en loopt om bij de tuinen; want Malcham zal wandelen in gevangenis, zijn priesteren en zijn vorsten te zamen. |