G782 ἀσπάζομαι
salueren, groeten, verwelkomen

Bijbelteksten

2 Timotheus 4:21Benaarstig u, om voor den winter te komen. U groet Eubulus, en Pudens, en Linus, en Klaudia, en al de broeders.
Titus 3:15Die met mij zijn, groeten u allen. Groet ze, die ons liefhebben in het geloof. De genade zij met u allen. Amen.
Filemon 1:23U groeten Epafras, mijn medegevangene in Christus Jezus,
Hebreeen 11:13Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.
Hebreeen 13:24Groet al uw voorgangeren, en al de heiligen. U groeten die van Italie zijn.
1 Petrus 5:13U groet de medeuitverkorene [Gemeente], die in Babylon is, en Markus, mijn zoon.
1 Petrus 5:14Groet elkander met een kus der liefde. Vrede zij u allen, die in Christus Jezus zijt. Amen.
2 Johannes 1:13U groeten de kinderen van uw zuster, de uitverkorene. Amen.
3 Johannes 1:14Maar ik hoop u haast te zien, en wij zullen mond tot mond spreken.

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken