G1537 ἐκ
uit

Bijbelteksten

1 Corinthiers 12:16En indien het oor zeide: Dewijl ik het oog niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is het daarom niet van het lichaam?
1 Corinthiers 12:27En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder.
1 Corinthiers 13:9Want wij kennen ten dele, en wij profeteren ten dele;
1 Corinthiers 13:10Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, te niet gedaan worden.
1 Corinthiers 13:12Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan [zullen wij zien] aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben.
1 Corinthiers 15:6Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, van welken het meren[deel] nog over is, en sommigen ook zijn ontslapen.
1 Corinthiers 15:12Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder u, dat er geen opstanding der doden is?
1 Corinthiers 15:20Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, [en] is de Eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn.
1 Corinthiers 15:47De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den hemel.
2 Corinthiers 1:10Die ons uit zo groten dood verlost heeft, en [nog] verlost; op Welken wij hopen, dat Hij [ons] ook nog verlossen zal.
2 Corinthiers 1:11Alzo gijlieden ook medearbeidt voor ons door het gebed, opdat over de gave, door vele personen aan ons teweeggebracht [ook] voor ons dankzegging door velen gedaan worde.
2 Corinthiers 2:2Want indien ik ulieden bedroef, wie is het toch, die mij zal vrolijk maken, dan degene, die van mij bedroefd is geworden?
2 Corinthiers 2:4Want ik heb ulieden uit vele verdrukking en benauwdheid des harten, met vele tranen geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij de liefde zoudt verstaan, die ik overvloediglijk tot u heb.
2 Corinthiers 2:17Want wij dragen niet, gelijk velen, het Woord Gods te koop, maar als uit oprechtheid, maar als uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wij het in Christus.
2 Corinthiers 3:1Beginnen wij onszelven wederom [u] aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, brieven van voorschrijving aan u, of [brieven] van voorschrijving van u?
2 Corinthiers 3:5Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God;
2 Corinthiers 4:6Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om [te geven] verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.
2 Corinthiers 4:7Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons;
2 Corinthiers 5:1Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, [maar] eeuwig in de hemelen.
2 Corinthiers 5:2Want ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede, die uit den hemel is, overkleed te worden.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel