Romeinen 2:4 | Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? |
Romeinen 2:15 | [Als] die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander [hen] beschuldigende, of ook ontschuldigende). |
Romeinen 3:1 | Welk is dan het voordeel van den Jood? Of welk is de nuttigheid der besnijdenis? |
Romeinen 3:29 | Is God [een] God der Joden alleen? En is Hij het niet ook der heidenen? Ja, ook der heidenen; |
Romeinen 4:9 | Deze zaligspreking dan, is die [alleen] over de besnijdenis, of ook over de voorhuid? Want wij zeggen, dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid. |
Romeinen 4:10 | Hoe is het [hem] dan toegerekend? Als hij in de besnijdenis was, of in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid. |
Romeinen 4:13 | Want de belofte [is] niet door de wet aan Abraham of zijn zaad [geschied], namelijk, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs. |
Romeinen 6:3 | Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? |
Romeinen 6:16 | Weet gij niet, dat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen, dien gij gehoorzaamt, of der zonde tot den dood, of der gehoorzaamheid tot gerechtigheid? |
Romeinen 7:1 | Weet gij niet, broeders! (want ik spreek tot degenen, die de wet verstaan) dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij leeft? |
Romeinen 8:35 | Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, naaktheid, of gevaar, of zwaard? |
Romeinen 9:11 | Want als [de kinderen] nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, [vast] bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende; |
Romeinen 9:21 | Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken, het ene vat ter ere, en het andere ter onere? |
Romeinen 10:7 | Of, wie zal in den afgrond nederdalen? Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen. |
Romeinen 11:2 | God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij te voren gekend heeft. Of weet gij niet, wat de Schrift zegt van Elia, hoe hij God aanspreekt tegen Israel, zeggende: |
Romeinen 11:34 | Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? |
Romeinen 11:35 | Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? |
Romeinen 13:11 | En dit [zeg ik te meer], dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is, dat wij nu uit den slaap opwaken; want de zaligheid is ons nu nader, dan toen wij [eerst] geloofd hebben. |
Romeinen 14:4 | Wie zijt gij, die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat, of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te stellen. |
Romeinen 14:10 | Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. |