G2257 ἡμῶν
onze, wij, ons

Bijbelteksten

2 Corinthiers 5:1Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, [maar] eeuwig in de hemelen.
2 Corinthiers 5:2Want ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede, die uit den hemel is, overkleed te worden.
2 Corinthiers 5:12Want wij prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij [stof] zoudt hebben tegen degenen, die in het aangezicht roemen en niet [in] het hart.
2 Corinthiers 5:20Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen.
2 Corinthiers 5:21Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
2 Corinthiers 6:11Onze mond is opengedaan tegen u, o Korinthiers, ons hart is uitgebreid.
2 Corinthiers 7:3Ik zeg [dit] niet tot [uw] veroordeling; want ik heb te voren gezegd, dat gij in onze harten zijt, om samen te sterven en samen te leven.
2 Corinthiers 7:4Ik heb vele vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roems over u; ik ben vervuld met vertroosting; ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking.
2 Corinthiers 7:5Want ook, als wij in Macedonie gekomen zijn, zo heeft ons vlees geen rust gehad; maar wij waren in alles verdrukt; van buiten was strijd, van binnen vrees.
2 Corinthiers 7:9Nu verblijde ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, zodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt.
2 Corinthiers 7:12Hoewel ik dan aan u geschreven heb, [dat] is niet om diens wil, die onrecht gedaan had, noch om diens wil, dien onrecht gedaan was; maar opdat onze vlijtigheid voor u bij u openbaar zou worden, in de tegenwoordigheid Gods.
2 Corinthiers 7:14Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem, dien [ik] bij Titus [geroemd heb], waarheid geworden.
2 Corinthiers 8:4Ons met vele vermaning biddende, dat wij wilden aannemen de gave en de gemeenschap dezer bediening, die voor de heiligen [geschiedt].
2 Corinthiers 8:9Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden.
2 Corinthiers 8:19En dat niet alleen, maar hij is ook van de Gemeenten verkoren, om met ons te reizen met deze gave, die van ons bediend wordt tot de heerlijkheid des Heeren Zelven, en de volvaardigheid uws gemoeds;
2 Corinthiers 8:20Dit verhoedende, dat ons niemand moge lasteren in dezen overvloed, die van ons wordt bediend;
2 Corinthiers 8:22Wij hebben ook met hen gezonden onzen broeder, welken wij in vele dingen dikmaals beproefd hebben, dat hij naarstig is; en nu veel naarstiger, door het groot vertrouwen, dat [hij heeft] tot ulieden.
2 Corinthiers 8:23Hetzij [dan] Titus, hij is mijn metgezel en medearbeider bij u; hetzij onze broeders, zij zijn afgezanten der Gemeenten, [en] een eer van Christus.
2 Corinthiers 8:24Bewijst dan aan hen de bewijzing uwer liefde, en van onzen roem van u, ook voor het aangezicht der Gemeenten.
2 Corinthiers 9:3Maar ik heb deze broeders gezonden, opdat onze roem, dien [wij] over u [hebben], niet zou ijdel gemaakt worden in dezen dele; opdat (gelijk ik gezegd heb) gij bereid moogt zijn;

Mede mogelijk dankzij

Hadderech