G2962 κύριος
God, eigenaar, meester, bezitter
Lukas 20:37 | En dat de doden opgewekt zullen worden, heeft ook Mozes aangewezen bij het doornenbos, als hij den Heere noemt den God Abrahams, en den God Izaks, en den God Jakobs. |
Lukas 20:42 | En David zelf zegt in het boek der psalmen: De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter[hand], |
Lukas 20:44 | David dan noemt Hem [zijn] Heere; en hoe is Hij zijn Zoon? |
Lukas 22:31 | En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; |
Lukas 22:33 | En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan. |
Lukas 22:38 | En zij zeiden: Heere! zie hier twee zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is genoeg. |
Lukas 22:49 | En die bij Hem waren, ziende, wat er geschieden zou, zeiden tot Hem: Heere, zullen wij met het zwaard slaan? |
Lukas 22:61 | En de Heere, Zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: Eer de haan zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. |
Lukas 23:42 | En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. |
Lukas 24:3 | En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van den Heere Jezus niet. |
Lukas 24:34 | Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien. |
Johannes 1:23 | Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht, gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft. |
Johannes 4:1 | Als dan de Heere verstond, dat de Farizeen gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes; |
Johannes 4:11 | De vrouw zeide tot Hem: Heere! Gij hebt niet om mede te putten, en de put is diep; van waar hebt Gij dan het levend water? |
Johannes 4:15 | De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet [moet] komen, om te putten. |
Johannes 4:19 | De vrouw zeide tot Hem: Heere, ik zie, dat Gij een profeet zijt. |
Johannes 4:49 | De koninklijke [hoveling] zeide tot Hem: Heere, kom af, eer mijn kind sterft. |
Johannes 5:7 | De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb geen mens, om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd wordt; en terwijl ik kom, zo daalt een ander voor mij neder. |
Johannes 6:23 | (Doch er kwamen andere scheepjes van Tiberias, nabij de plaats, waar zij het brood gegeten hadden, als de Heere gedankt had.) |
Johannes 6:34 | Zij zeiden dan tot Hem: Heere, geef ons altijd dit Brood. |