Mattheus 26:2 | Gij weet, dat na twee dagen het pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te worden. |
Mattheus 26:11 | Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. |
Mattheus 26:18 | En Hij zeide: Gaat heen in de stad tot zulk een, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het pascha houden met Mijn discipelen. |
Mattheus 26:20 | En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalven. |
Mattheus 26:23 | En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden. |
Mattheus 26:29 | En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van de vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer Ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns Vaders. |
Mattheus 26:32 | Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea. |
Mattheus 26:36 | Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsemane, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga, en aldaar zal gebeden hebben. |
Mattheus 26:38 | Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij. |
Mattheus 26:40 | En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet een uur met Mij waken? |
Mattheus 26:47 | En als Hij nog sprak, ziet, Judas, een van de twaalven, kwam, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, [gezonden] van de overpriesters en ouderlingen des volks. |
Mattheus 26:51 | En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af. |
Mattheus 26:55 | Ter zelfder ure sprak Jezus tot de scharen: Gij zijt uitgegaan als tegen een moordenaar, met zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat Ik bij u, lerende in den tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen; |
Mattheus 26:58 | En Petrus volgde Hem van verre tot aan de zaal des hogepriesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren, om het einde te zien. |
Mattheus 26:69 | En Petrus zat buiten in de zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus, den Galileer. |
Mattheus 26:71 | En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere [dienstmaagd], en zeide tot degenen, die aldaar [waren]: Deze was ook met Jezus den Nazarener. |
Mattheus 26:72 | En hij loochende het wederom met een eed, [zeggende]: Ik ken den Mens niet. |
Mattheus 26:73 | En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar. |
Mattheus 27:34 | Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij [dien] gesmaakt had, wilde Hij niet drinken. |
Mattheus 27:41 | En desgelijks ook de overpriesters met de Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeen, [Hem] bespottende, zeiden: |