2 Timotheus 4:15 | Van welken wacht gij u ook, want hij heeft onze woorden zeer tegengestaan. |
2 Timotheus 4:18 | En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. |
Titus 1:2 | In de hoop des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft, voor de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te Zijner tijd; |
Titus 1:3 | [Namelijk] Zijn Woord, door de prediking, die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God, onze Zaligmaker; aan Titus, [mijn] oprechte zoon, naar het gemeen geloof: |
Titus 1:11 | Welken men moet den mond stoppen, die gehele huizen verkeren, lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil. |
Titus 1:13 | Deze getuigenis is waar. Daarom bestraf hen scherpelijk, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof. |
Titus 2:1 | Doch gij, spreek hetgeen der gezonde leer betaamt. |
Titus 2:14 | Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. |
Titus 3:5 | Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; |
Titus 3:6 | Denwelken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus, onzen Zaligmaker; |
Filemon 1:5 | Alzo ik hoor uw liefde en geloof, hetwelk gij hebt aan den Heere Jezus, en jegens al de heiligen; |
Filemon 1:10 | Ik bid u [dan] voor mijn zoon, denwelken ik in mijn banden heb geteeld, [namelijk] Onesimus; |
Filemon 1:11 | Die eertijds u onnut was, maar nu u en mij zeer nuttig; denwelken ik wedergezonden heb; |
Filemon 1:13 | Denwelken ik wel had willen bij mij behouden, opdat hij mij voor u dienen zou in de banden des Evangelies. |
Filemon 1:21 | Ik heb aan u geschreven, vertrouwende op uw gehoorzaamheid; en ik weet, dat gij doen zult ook boven hetgeen ik zeg. |
Hebreeen 1:2 | Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; |
Hebreeen 1:3 | Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel [Zijner] heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven te weeg gebracht heeft, is gezeten aan de rechter[hand] der Majesteit in de hoogste [hemelen]; |
Hebreeen 2:5 | Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, van welke wij spreken. |
Hebreeen 2:10 | Want het betaamde Hem, om Welken alle dingen zijn, en door Welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. |
Hebreeen 2:11 | Want en Hij, Die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit een; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen. |