G4771 σύ
jij

Bijbelteksten

Handelingen 25:10En Paulus zeide: Ik sta voor den rechterstoel des keizers, waar ik geoordeeld moet worden; den Joden heb ik geen onrecht gedaan; gelijk gij ook zeer wel weet.
Handelingen 26:15En ik zeide: Wie zijt Gij, Heere? En Hij zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt.
Romeinen 2:3En denkt gij dit, o mens, die oordeelt dengenen, die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden?
Romeinen 2:17Zie, gij wordt een Jood genaamd en rust op de wet; en roemt op God,
Romeinen 9:20Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?
Romeinen 11:17En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver [plaats] zijt ingeent, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden,
Romeinen 11:18Zo roem niet tegen de takken; en indien gij daartegen roemt, gij draagt den wortel niet, maar de wortel u.
Romeinen 11:20Het is wel; zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees.
Romeinen 11:22Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God; de strengheid wel over degenen, die gevallen zijn, maar de goedertierenheid over u, indien gij in de goedertierenheid blijft; anderszins zult ook gij afgehouwen worden.
Romeinen 11:24Want indien gij afgehouwen zijt uit den olijfboom, die van nature wild was, en tegen nature in den goeden olijfboom ingeent; hoeveel te meer zullen deze, die natuurlijke [takken] zijn, in hun eigen olijfboom geent worden?
Romeinen 14:4Wie zijt gij, die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat, of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te stellen.
Romeinen 14:10Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden.
Romeinen 14:22Hebt gij geloof? hebt [dat] bij uzelven voor God. Zalig is hij, die zichzelven niet oordeelt in hetgeen hij voor goed houdt.
1 Corinthiers 14:17Want gij dankzegt wel behoorlijk, maar de ander wordt niet gesticht.
1 Corinthiers 15:36Gij dwaas, hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is;
Galaten 2:14Maar als ik zag, dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het Evangelie, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid: Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de Joodse wijze te leven?
Galaten 6:1Broeders, indien ook een mens vervallen ware door enige misdaad, gij, die geestelijk zijt, brengt den zodanige te recht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt.
1 Timotheus 6:11Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen; en jaag naar gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid.
2 Timotheus 1:18De Heere geve hem, dat hij barmhartigheid vinde bij den Heere, in dien dag; en hoeveel hij [mij] te Efeze gediend heeft, weet gij zeer wel.
2 Timotheus 2:1Gij dan, mijn zoon, word gesterkt in de genade, die in Christus Jezus is;

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken