G4998 σώφρων
gematigd, zelfbeheersing (vol), ingetogen, verstandig, bezonnen
1 Timotheus 3:2 | Een opziener dan moet onberispelijk zijn, ener vrouwe man, wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, bekwaam om te leren; |
Titus 1:8 | Maar die gaarne herbergt, die de goeden liefheeft, matig, rechtvaardig, heilig, kuis; |
Titus 2:2 | Dat de oude mannen nuchter zijn, stemmig, voorzichtig, gezond in het geloof, in de liefde, in de lijdzaamheid. |
Titus 2:5 | Matig te zijn, kuis te zijn, het huis te bewaren, goed te zijn, haar eigen mannen onderdanig te zijn, opdat het Woord Gods niet gelasterd worde. |