Mattheus 24:49 | En zou beginnen [zijn] mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards; |
Mattheus 27:30 | En op Hem gespogen hebbende, namen zij de rietstok en sloegen op Zijn hoofd. |
Markus 15:19 | En sloegen Zijn hoofd met een rietstok, en bespogen Hem, en vallende op de knieen, aanbaden Hem. |
Lukas 6:29 | Dengene, die u aan de wang slaat, biedt ook de andere; en dengene, die u den mantel neemt, verhindert ook den rok niet [te nemen]. |
Lukas 12:45 | Maar indien dezelve dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou beginnen de knechten en de dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken, en dronken te worden; |
Lukas 18:13 | En de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God! wees mij zondaar genadig! |
Lukas 22:64 | En als zij Hem overdekt hadden, sloegen zij Hem op het aangezicht, en vraagden Hem, zeggende: Profeteer, wie het is, die U geslagen heeft? |
Lukas 23:48 | En al de scharen, die samengekomen waren om dit te aanschouwen, ziende de dingen, die geschied waren, keerden wederom, slaande op hun borsten. |
Handelingen 18:17 | Maar al de Grieken namen Sosthenes, den overste der synagoge, en sloegen [hem] voor den rechterstoel; en Gallio trok zich geen van deze dingen aan. |
Handelingen 21:32 | Welke terstond krijgsknechten en hoofdmannen over honderd tot zich nam, en liep af naar hen toe. Zij nu, den oversten en de krijgsknechten ziende, hielden op van Paulus te slaan. |
Handelingen 23:2 | Maar de hogepriester Ananias beval dengenen, die bij hem stonden, dat zij hem op den mond zouden slaan. |
Handelingen 23:3 | Toen zeide Paulus tot hem: God zal u slaan, gij gewitte wand! Zit gij ook om mij te oordelen naar de wet, en beveelt gij, tegen de wet, dat men mij zal slaan? |
1 Corinthiers 8:12 | Doch gijlieden, alzo tegen de broeders zondigende, en hun zwak geweten kwetsende, zondigt tegen Christus. |