2 Corinthiers 7:8 | Want hoewel ik u in den zendbrief bedroefd heb, het berouwt mij niet, hoewel het mij berouwd heeft; want ik zie, dat dezelve zendbrief, hoewel voor een kleinen tijd, u bedroefd heeft. |
2 Corinthiers 7:11 | Want ziet, ditzelfde dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote naarstigheid heeft het in u gewrocht? Ja, verantwoording, ja, onlust, ja, vrees, ja, verlangen, ja, ijver, ja, wraak; in alles hebt gij uzelven bewezen rein te zijn in deze zaak. |
2 Corinthiers 7:12 | Hoewel ik dan aan u geschreven heb, [dat] is niet om diens wil, die onrecht gedaan had, noch om diens wil, dien onrecht gedaan was; maar opdat onze vlijtigheid voor u bij u openbaar zou worden, in de tegenwoordigheid Gods. |
2 Corinthiers 7:15 | En zijn innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij uw aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen. |
2 Corinthiers 8:6 | Alzo dat wij Titus vermaanden, dat, gelijk hij te voren begonnen had, hij ook alzo nog deze gave bij u voleinden zou. |
2 Corinthiers 8:9 | Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden. |
2 Corinthiers 8:17 | Dat hij de vermaning heeft aangenomen, en zeer naarstig zijnde, gewillig tot u gereisd is. |
2 Corinthiers 8:22 | Wij hebben ook met hen gezonden onzen broeder, welken wij in vele dingen dikmaals beproefd hebben, dat hij naarstig is; en nu veel naarstiger, door het groot vertrouwen, dat [hij heeft] tot ulieden. |
2 Corinthiers 8:23 | Hetzij [dan] Titus, hij is mijn metgezel en medearbeider bij u; hetzij onze broeders, zij zijn afgezanten der Gemeenten, [en] een eer van Christus. |
2 Corinthiers 9:4 | [En] dat niet mogelijk, zo de Macedoniers met mij kwamen, en u onbereid vonden, wij (opdat wij niet zeggen: gij) beschaamd worden in deze vasten grond der roeming. |
2 Corinthiers 9:5 | Ik heb dan nodig geacht deze broeders te vermanen, dat zij eerst tot u zouden komen, en voorbereiden uw te voren aangedienden zegen; opdat die gereed zij, alzo als een zegen, en niet als een vrekheid. |
2 Corinthiers 9:8 | En God is machtig alle genade te doen overvloedig zijn in u; opdat gij in alles te allen tijd, alle genoegzaamheid hebbende, tot alle goed werk overvloedig moogt zijn. |
2 Corinthiers 9:14 | En door hun gebed voor u, welke naar u verlangen, om de uitnemende genade Gods over u. |
2 Corinthiers 10:1 | Voorts ik Paulus zelf bid u, door de zachtmoedigheid en goedertierenheid van Christus, die, tegenwoordig zijnde, wel gering ben onder u, maar afwezend stout ben tegen u; |
2 Corinthiers 10:9 | Opdat ik niet zou schijnen, alsof ik u door de brieven wilde verschrikken. |
2 Corinthiers 10:14 | Want wij strekken onszelven niet te wijd uit, als die tot u niet zouden komen; want wij zijn ook gekomen tot u toe, in het Evangelie van Christus; |
2 Corinthiers 11:2 | Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid, om [u als] een reine maagd aan een man voor te stellen, [namelijk] aan Christus. |
2 Corinthiers 11:6 | En indien ik ook slecht ben in woorden, nochtans ben ik het niet in wetenschap; maar alleszins zijn wij in alle dingen onder u openbaar geworden. |
2 Corinthiers 11:9 | Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld, die van Macedonie kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal [mij nog alzo] houden. |
2 Corinthiers 11:11 | Waarom? Is het, omdat ik u niet liefheb? God weet het! |