Handelingen 20:27 | Want ik heb niet achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods. |
Handelingen 20:32 | En nu, broeders, ik bevele u Gode, en den woorde Zijner genade, Die machtig is u op te bouwen, en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden. |
Handelingen 21:5 | Toen het nu geschiedde, dat wij deze dagen doorgebracht hadden, gingen wij uit, en reisden [voort]; en zij geleidden ons allen met vrouwen en kinderen tot buiten de stad; en aan den oever nederknielende, hebben wij gebeden. |
Handelingen 21:31 | En als zij hem zochten te doden, kwam het gerucht tot den overste der bende, dat geheel Jeruzalem in verwarring was. |
Handelingen 21:39 | Maar Paulus zeide: Ik ben een Joods man van Tarsen, een burger van gene onvermaarde stad in Cilicie, en ik bid u, laat mij toe tot het volk te spreken. |
Handelingen 22:6 | Maar het geschiedde mij, als ik reisde, en Damaskus genaakte, omtrent den middag, dat snellijk uit den hemel een groot licht mij rondom omscheen. |
Handelingen 22:10 | En ik zeide: Heere! wat zal ik doen? En de Heere zeide tot mij: Sta op, en ga heen naar Damaskus; en aldaar zal met u gesproken worden, van al hetgeen u geordineerd is te doen. |
Handelingen 22:14 | En hij zeide: De God onzer vaderen heeft u te voren verordineerd, om Zijn wil te kennen, en den Rechtvaardige te zien, en de stem uit Zijn mond te horen. |
Handelingen 23:10 | En als er grote tweedracht ontstaan was, de overste, vrezende, dat Paulus van hen verscheurd mocht worden, gebood, dat het krijgsvolk zou afkomen, en hem uit het midden van hen wegrukken, en in de legerplaats brengen. |
Handelingen 23:11 | En den volgenden nacht stond de Heere bij hem, en zeide: Heb goeden moed, Paulus, want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt alzo moet gij ook te Rome getuigen. |
Handelingen 23:15 | Gij dan nu, laat den overste weten met den raad, dat hij hem morgen tot u afbrenge, alsof gij nadere kennis zoudt nemen van zijn zaken; en wij zijn bereid hem om te brengen, eer hij bij [u] komt. |
Handelingen 23:17 | En Paulus riep tot zich een van de hoofdmannen over honderd, en zeide: Leid dezen jongeling heen tot den overste; want hij heeft hem wat te boodschappen. |
Handelingen 23:18 | Deze dan nam hem en bracht [hem] tot den overste, en zeide: Paulus, de gevangene, heeft mij tot zich geroepen, en begeerd, dat ik dezen jongeling tot u zou brengen, die u wat heeft te zeggen. |
Handelingen 23:19 | De overste nu nam hem bij de hand, en bezijden gegaan zijnde, vraagde hij: Wat is het dat gij mij hebt te boodschappen? |
Handelingen 23:20 | En hij zeide: De Joden zijn overeengekomen, om van u te begeren, dat gij Paulus morgen in den raad zoudt afbrengen, alsof zij iets van hem nader zouden onderzoeken. |
Handelingen 23:22 | De overste dan liet den jongeling gaan, [hem] gebiedende: Zeg niemand voort, dat gij mij zulks geopenbaard hebt. |
Handelingen 23:24 | En laat ze [zadel]beesten bestellen, opdat zij Paulus daarop zetten, en behouden overbrengen tot den stadhouder Felix. |
Handelingen 24:4 | Maar opdat ik u niet lang ophoude, ik bid [u], dat gij ons, naar uw bescheidenheid, kortelijk hoort. |
Handelingen 24:6 | Die ook gepoogd heeft den tempel te ontheiligen, welken wij ook gegrepen hebben, en naar onze wet hebben willen oordelen. |
Handelingen 24:13 | En zij kunnen niet bewijzen, waarvan zij mij nu beschuldigen. |