Mattheus 26:40 | En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet een uur met Mij waken? |
Mattheus 26:53 | Of meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten? |
Mattheus 26:61 | Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen, en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken, en in drie dagen denzelven opbouwen. |
Mattheus 26:75 | En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig, het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk. |
Mattheus 27:1 | Als het nu morgenstond geworden was, hebben al de overpriesters en de ouderlingen des volks te zamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden. |
Mattheus 27:31 | En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af, en deden Hem Zijn klederen aan, en leidden Hem heen om te kruisigen. |
Mattheus 27:42 | Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indien Hij de Koning Israels is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven. |
Mattheus 28:1 | En laat [na] de sabbat, als het begon te lichten, tegen den eersten [dag] der week, kwam Maria Magdalena, en de andere Maria, om het graf te bezien. |
Mattheus 28:8 | En haastelijk uitgaande van het graf, met vreze en grote blijdschap, liepen zij heen, om [hetzelve] Zijn discipelen te boodschappen. |
Mattheus 28:9 | En als zij heengingen, om Zijn discipelen te boodschappen, ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot [Hem] komende, grepen Zijn voeten, en aanbaden Hem. |
Markus 1:7 | En hij predikte, zeggende: Na mij komt, Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben, nederbukkende, den riem Zijner schoenen te ontbinden. |
Markus 1:24 | Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U [te doen], Gij Jezus Nazarener, zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, [namelijk] de Heilige Gods. |
Markus 1:40 | En tot Hem kwam een melaatse, biddende Hem, en vallende voor Hem op de knieen, en tot Hem zeggende: Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. |
Markus 2:4 | En niet kunnende tot Hem genaken, overmits de schare, ontdekten zij het dak, waar Hij was; en [dat] opgebroken hebbende, lieten zij het beddeken neder, daar de geraakte op lag. |
Markus 2:17 | En Jezus, [dat] horende, zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen, om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. |
Markus 3:4 | En Hij zeide tot hen: Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen, of kwaad te doen, een mens te behouden, of te doden? En zij zwegen stil. |
Markus 3:21 | En als degenen, die Hem bestonden, [dit] hoorden, gingen zij uit, om Hem vast te houden; want zij zeiden: Hij is buiten Zijn zinnen. |
Markus 3:27 | Er kan niemand in het huis eens sterken ingaan en zijn vaten ontroven, indien hij niet eerst den sterke bindt; en alsdan zal hij zijn huis beroven. |
Markus 4:3 | Hoort toe: Ziet, een zaaier ging uit om te zaaien. |
Markus 5:3 | Dewelke [zijn] woning in de graven had, en niemand kon hem binden, ook zelfs niet met ketenen. |