Handelingen 23:11 | En den volgenden nacht stond de Heere bij hem, en zeide: Heb goeden moed, Paulus, want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt alzo moet gij ook te Rome getuigen. |
Handelingen 24:2 | En als hij geroepen was, begon Tertullus [hem] te beschuldigen, zeggende: |
Handelingen 24:10 | Maar Paulus, als hem de stadhouder gewenkt had, dat hij zou spreken, antwoordde: Dewijl ik weet, dat gij nu vele jaren over dit volk rechter zijt geweest, zo verantwoord ik mijzelven met [des] te beteren moed. |
Handelingen 24:24 | En na sommige dagen, Felix, daar gekomen zijnde met Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, ontbood Paulus, en hoorde hem van het geloof in Christus. |
Handelingen 24:25 | En als hij handelde van rechtvaardigheid, en matigheid, en [van] het toekomende oordeel, Felix, zeer bevreesd geworden zijnde, antwoordde: Voor ditmaal ga heen; en als ik gelegenen tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen. |
Handelingen 25:4 | Doch Festus antwoordde, dat Paulus te Cesarea bewaard werd, en dat hij zelf haast [derwaarts] zou verreizen. |
Handelingen 25:12 | Toen antwoordde Festus, als hij met den raad gesproken had: Hebt gij u op den keizer beroepen? Gij zult tot den keizer gaan. |
Handelingen 25:16 | Aan dewelke ik antwoordde, dat de Romeinen de gewoonte niet hebben, enigen mens uit gunst ter dood over te geven, eer de beschuldigde de beschuldigers tegenwoordig heeft, en plaats van verantwoording gekregen heeft over de beschuldiging. |
Handelingen 27:35 | En als hij dit gezegd en brood genomen had, dankte hij God in aller tegenwoordigheid; en [hetzelve] gebroken hebbende, begon hij te eten. |
Handelingen 27:39 | En toen het dag werd, kenden zij het land niet; maar zij merkten een zekeren inham, die een oever had, tegen denwelken zij geraden vonden, zo zij konden, het schip aan te zetten. |
Handelingen 28:8 | En het geschiedde, dat de vader van Publius, met koortsen en den roden loop bevangen zijnde, te bed lag; tot denwelken Paulus inging, en als hij gebeden had, legde hij de handen op hem, en maakte hem gezond. |
Handelingen 28:21 | Maar zij zeiden tot hem: Wij hebben noch brieven u aangaande van Judea ontvangen; noch iemand van de broeders, hier gekomen zijnde, heeft van u iets kwaads geboodschapt of gesproken. |
Romeinen 1:2 | (Hetwelk Hij te voren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften) |
Romeinen 1:25 | [Als] die de waarheid Gods veranderd hebben in de leugen, en het schepsel geeerd en gediend hebben boven den Schepper, Die te prijzen is in der eeuwigheid, amen. |
Romeinen 3:9 | Wat dan? Zijn wij uitnemender? Ganselijk niet; want wij hebben te voren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn; |
Romeinen 7:8 | Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood. |
Romeinen 8:32 | Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? |
Romeinen 11:1 | Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israeliet, uit het zaad Abrahams, van den stam Benjamin. |
Romeinen 11:2 | God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij te voren gekend heeft. Of weet gij niet, wat de Schrift zegt van Elia, hoe hij God aanspreekt tegen Israel, zeggende: |
Romeinen 11:21 | Want is het, dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, [zie toe], dat Hij ook mogelijk u niet spare. |