H269 אָחוֹת
elkander, ander, zuster, elkaar

Bijbelteksten

1 Kronieken 3:9[Deze] allen zijn zonen van David, behalve de kinderen der bijwijven, en Thamar hun zuster.
1 Kronieken 3:19De kinderen van Pedaja nu waren Zerubbabel en Simei; en de kinderen van Zerubbabel waren Mesullam en Hananja; en Selomith was hunlieder zuster;
1 Kronieken 4:3En dezen zijn van den vader Etam: Jizreel, en Isma, en Idbas; en de naam hunner zuster was Hazelelponi.
1 Kronieken 4:19En de kinderen van de huisvrouw Hodija, de zuster van Naham, waren Abi-kehila, de Garmiet, en Esthemoa, de Maachathiet.
1 Kronieken 7:15Machir nu nam tot een vrouw de zuster van Huppim en Suppim, en haar naam was Maacha; en de naam des tweeden was Zelafead. Zelafead nu had dochters.
1 Kronieken 7:18Belangende nu zijn zuster Molecheth, zij baarde Ishod, en Abiezer, en Mahela.
1 Kronieken 7:30De kinderen van Aser waren Jimna, en Jisva, en Jisvi, en Beria, en Sera, hunlieder zuster.
1 Kronieken 7:32En Heber gewon Jaflet, en Somer, en Hotham, en Sua, hunlieder zuster.
2 Kronieken 22:11Maar Jozabath, de dochter des konings, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, en zette hem en zijn voedster in een slaapkamer; zo verborg hem Jozabath, de dochter van den koning Joram, de huisvrouw van den priester Jojada (want zij was de zuster van Ahazia), voor Athalia, dat zij hem niet doodde.
Job 1:4En zijn zonen gingen, en maakten maaltijden in ieders huis op zijn dag; en zij zonden henen, en nodigden hun drie zusteren, om met hen te eten en te drinken.
Job 17:14Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader! Tot het gewormte: Mijn moeder, en mijn zuster!
Job 42:11Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel.
Spreuken 7:4Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend;
Hooglied 4:9Gij hebt Mij het hart genomen, Mijn zuster, o bruid! gij hebt Mij het hart genomen, met een van uw ogen, met een keten van uw hals.
Hooglied 4:10Hoe schoon is uw uitnemende liefde, Mijn zuster, o bruid! hoeveel beter is uw uitnemende liefde dan wijn, en de reuk uwer olien dan alle specerijen!
Hooglied 4:12Mijn zuster, o bruid! gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein.
Hooglied 5:1Ik ben in Mijn hof gekomen, o Mijn zuster, o bruid! Ik heb Mijn mirre geplukt met Mijn specerij; Ik heb Mijn honigraten met Mijn honig gegeten; Ik heb Mijn wijn, mitsgaders Mijn melk gedronken. Eet, vrienden! drinkt, en wordt dronken, o liefsten!
Hooglied 5:2Ik sliep, maar mijn hart waakte, de stem mijns Liefsten, Die klopte, was: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duive, Mijn volmaakte! want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen.
Hooglied 8:8Wij hebben een kleine zuster, die nog geen borsten heeft; wat zullen wij onze zuster doen in dien dag, als men van haar spreken zal?
Jeremia 3:7En Ik zeide, nadat zij zulks alles gedaan had: Bekeer u tot Mij; maar zij bekeerde zich niet. Dit zag de trouweloze, haar zuster Juda.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs