H730 אֶרֶז
cederen, cederen (bn), ceder, cederhout, cederbomen (met of zonder, cederboom, cederen (zn en bn)
Ezechiel 27:5 | Zij hebben al uw denningen [uit] dennebomen van Senir gebouwd; zij hebben cederen van den Libanon gehaald, om masten voor u te maken. |
Ezechiel 31:3 | Zie, Assur was een ceder op den Libanon, schoon van takken, schaduwachtig van loof, en hoog van stam, en zijn top was tussen dichte takken. |
Ezechiel 31:8 | De cederen in Gods hof verduisterden hem niet, de dennebomen waren zijn takken niet gelijk, en de kastanjebomen waren niet gelijk zijn scheuten; geen boom in Gods hof was hem gelijk in zijn schoonheid. |
Amos 2:9 | Ik daarentegen heb den Amoriet voor hunlieder aangezicht verdelgd, wiens hoogte was als de hoogte der cederen, en hij was sterk als de eiken; maar Ik heb zijn vrucht van boven, en zijn wortelen van onderen verdelgd. |
Zacharia 11:1 | Doe uw deuren open, o Libanon! opdat het vuur uw cederen vertere. |
Zacharia 11:2 | Huilt, gij dennen! dewijl de cederen gevallen zijn, dewijl die heerlijke [bomen] verwoest zijn; huilt, gij eiken van Basan! dewijl het sterke woud nedergevallen is. |