1 Koningen 15:22 | Toen liet de koning Asa door gans Juda uitroepen (niemand was vrij), dat zij de stenen van Rama, en het hout daarvan, zouden wegdragen, waarmede Baesa gebouwd had; en de koning Asa bouwde daarmede Geba-benjamins, en Mizpa. |
1 Kronieken 2:2 | Dan, Jozef en Benjamin, Nafthali, Gad en Aser. |
1 Kronieken 6:60 | Van den stam van Benjamin nu: Geba en haar voorsteden, en Allemeth en haar voorsteden, en Anathoth en haar voorsteden. Al hun steden, in hun huisgezinnen, waren dertien steden. |
1 Kronieken 6:65 | En zij gaven ze bij het lot, van den stam der kinderen van Juda, en van den stam der kinderen van Simeon, en van den stam der kinderen van Benjamin, deze steden, dewelke zij bij namen noemden. |
1 Kronieken 7:6 | [De kinderen] van Benjamin waren Bela, en Becher, en Jediael; drie. |
1 Kronieken 7:10 | De kinderen van Jediael nu waren Bilhan; en de kinderen van Bilhan waren Jeus en Benjamin, en Ehud, en Chenaana, en Zethan, en Tharsis, en Ahi-sahar. |
1 Kronieken 8:1 | Benjamin nu gewon Bela, zijn eerstgeborene, Asbel, den tweede, en Ahrah, den derde, |
1 Kronieken 8:40 | En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, den boog spannende, en zij hadden vele zonen, en zoons zonen, honderd en vijftig. Al dezen waren van de kinderen van Benjamin. |
1 Kronieken 9:3 | Maar te Jeruzalem woonden van de kinderen van Juda, en van de kinderen van Benjamin, en van de kinderen van Efraim en Manasse; |
1 Kronieken 9:4 | Uthai, de zoon van Ammihud, den zoon van Omri, den zoon van Imri, den zoon van Bani, van de kinderen van Perez, den zoon van Juda. |
1 Kronieken 9:7 | En van de kinderen van Benjamin waren Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon van Hodavja, den zoon van Hassenua; |
1 Kronieken 11:31 | Ithai, de zoon van Ribai, van Gibea der kinderen Benjamins; Benaja, de Pirhathoniet; |
1 Kronieken 12:2 | Gewapend met bogen, rechts en links met stenen werpende, en met pijlen schietende uit den boog; zij waren van de broederen van Saul, uit Benjamin. |
1 Kronieken 12:16 | Er kwamen ook van de kinderen van Benjamin en Juda op de vesting tot David. |
1 Kronieken 12:29 | En van de kinderen van Benjamin, de broederen van Saul, drie duizend; want tot nog toe waren er velen van hen, die het met het huis van Saul hielden; |
1 Kronieken 21:6 | Doch Levi en Benjamin telde hij onder dezelve niet; want des konings woord was Joab een gruwel. |
1 Kronieken 27:21 | Over half Manasse, in Gilead, was Jiddo, de zoon van Zecharja; over Benjamin was Jaasiel, de zoon van Abner; |
2 Kronieken 11:1 | Toen nu Rehabeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde hij het huis van Juda en Benjamin, eenhonderd en tachtig duizend, uitgelezenen, geoefend ten oorlog, om tegen Israel te strijden, opdat hij het koninkrijk weder aan Rehabeam bracht. |
2 Kronieken 11:3 | Zeg tot Rehabeam, den zoon van Salomo, den koning van Juda, en tot het ganse Israel in Juda en Benjamin, zeggende: |
2 Kronieken 11:10 | En Zora, en Ajalon, en Hebron; dewelke in Juda en in Benjamin de vaste steden waren. |