H1419 גָּדוֹל
groot, stem met luide(r) stem, hogepriester, grootst, stem met luider, groter
Jeremia 45:5 | En zoudt gij u grote dingen zoeken? Zoek ze niet; want zie, Ik breng een kwaad over alle vlees, spreekt de HEERE; maar Ik zal u uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen, waar gij zult henentrekken. |
Jeremia 48:3 | Er is een stem des gekrijts van Horonaim; verstoring en een grote breuk! |
Jeremia 50:9 | Want ziet, Ik zal een verzameling van grote volken uit het land van het noorden verwekken, en tegen Babel opbrengen; die zullen zich tegen haar rusten; van daar zal zij ingenomen worden; hun pijlen zullen zijn als eens kloeken helds, geen zal ledig wederkeren. |
Jeremia 50:22 | Er is een krijgsgeschrei in het land, en een grote breuk. |
Jeremia 50:41 | Ziet, daar komt een volk uit het noorden; en een grote natie, en geweldige koningen zullen van de zijden der aarde opgewekt worden. |
Jeremia 51:54 | Er is een stem des gekrijts uit Babel, en een grote breuk uit het land der Chaldeen. |
Jeremia 51:55 | Want de HEERE verstoort Babel, en zal de grootse stem uit haar doen vergaan; want hunlieder golven zullen bruisen als grote wateren; het geruis van hunlieder geluid zal zich verheffen. |
Jeremia 52:13 | Zo verbrandde hij het huis des HEEREN en het huis des konings; mitsgaders alle huizen van Jeruzalem en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur. |
Klaagliederen 2:13 | [Mem.] Wat getuigen zal ik u brengen, wat zal ik bij u vergelijken, gij dochter Jeruzalems? Wat zal ik bij u vergelijken, dat ik u trooste, gij jonkvrouw, dochter Sions, want uw breuk is [zo] groot als de zee, wie kan u helen? |
Ezechiel 1:4 | Toen zag ik, en ziet, een stormwind kwam van het noorden af, een grote wolk, en een vuur [daarin] vervangen, en een glans was rondom die [wolk]; en uit het midden daarvan was als de verf van Hasmal, uit het midden des vuurs. |
Ezechiel 3:12 | Toen nam de Geest mij op, en ik hoorde achter mij een stem van grote ruising, [zeggende:] Geloofd zij de heerlijkheid des HEEREN uit Zijn plaats! |
Ezechiel 3:13 | En [ik hoorde] het geluid van der dieren vleugelen, die de een den ander raakten, en het geluid der raderen tegenover hen; en het geluid ener grote ruising. |
Ezechiel 8:6 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, ziet gij wel, wat zij doen, de grote gruwelen, die het huis Israels hier doet, opdat Ik van Mijn heiligdom verre wegga? Doch gij zult nog wederom grote gruwelen zien. |
Ezechiel 8:13 | En Hij zeide tot mij: Gij zult nog wederom grote gruwelen zien, die zij doen. |
Ezechiel 8:15 | En Hij zeide tot mij: Hebt gij, mensenkind, [dat] gezien? Gij zult nog wederom grotere gruwelen zien dan deze. |
Ezechiel 8:18 | Daarom zal Ik ook handelen in grimmigheid, Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; hoewel zij voor Mijn oren met luider stem roepen, nochtans zal Ik hen niet horen. |
Ezechiel 9:1 | Daarna riep Hij voor mijn oren [met] luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elkeen met zijn verdervend wapen in zijn hand. |
Ezechiel 9:9 | Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis van Israel en van Juda is gans zeer groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad is vol van afwijking; want zij zeggen: De HEERE heeft het land verlaten, en de HEERE ziet niet. |
Ezechiel 11:13 | Het geschiedde nu, als ik profeteerde, dat Pelatja, de zoon van Benaja, stierf. Toen viel ik neder op mijn aangezicht, en riep met luider stem; en zeide: Ach, Heere HEERE! zult Gij gans een voleinding maken met het overblijfsel van Israel? |
Ezechiel 16:46 | Uw grote zuster nu is Samaria, zij en haar dochteren, dewelke woont aan uw linkerhand; maar uw zuster, die kleiner is dan gij, die tegen uw rechterhand woont, is Sodom en haar dochteren. |