H2091 זָהָב
goud gave, goud, al wat van goud, gouden, geheel goud

Bijbelteksten

Nehemia 7:71En [anderen] van de hoofden der vaderen gaven tot den schat des werks, aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend en tweehonderd ponden.
Nehemia 7:72En wat de overigen des volks gaven, was aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend mijnen, en zeven en zestig priesterrokken.
Esther 1:6Er waren witte, groene en hemelsblauwe [behangselen], gevat aan fijn linnen en purperen banden, in zilveren ringen, en [aan] marmeren pilaren; de bedsteden waren van goud en zilver, op een vloer van porfier[steen], en van marmer, en albast, en kostelijke stenen.
Esther 1:7En men gaf te drinken in vaten van goud, en het ene vat was anders dan het andere vat; en er was veel koninklijke wijn, naar des konings vermogen.
Esther 4:11Alle knechten des konings, en het volk, der landschappen des konings, weten wel dat al wie tot den koning ingaat, in het binnenste voorhof, die niet geroepen is, hij zij man of vrouw, zijn enig vonnis zij, dat men [hem] dode, tenzij dat de koning den gouden scepter hem toereike, opdat hij levend blijve; ik nu ben deze dertig dagen niet geroepen om tot den koning in te komen.
Esther 5:2En het geschiedde, toen de koning de koningin Esther zag, staande in het voorhof, verkreeg zij genade in zijn ogen, zodat de koning den gouden scepter, die in zijn hand was, Esther toereikte; en Esther naderde, en roerde de spits des scepters aan.
Esther 8:4De koning nu reikte den gouden scepter Esther toe. Toen rees Esther op, en zij stond voor het aangezicht des konings.
Esther 8:15En Mordechai ging uit van voor het aangezicht des konings in een hemelsblauw en wit koninklijk kleed, en met een grote gouden kroon, en met een opperkleed van fijn linnen en purper; en de stad Susan juichte en was vrolijk.
Job 3:15Of met de vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver vervulden.
Job 23:10Doch Hij kent den weg, die bij mij is; Hij beproeve mij; als goud zal ik uitkomen.
Job 28:1Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten.
Job 28:6Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud.
Job 28:17Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij [niet] te verwisselen voor een kleinood van dicht goud.
Job 31:24Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijn goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen;
Job 37:22[Als] van het noorden het goud komt; [maar] bij God is een vreselijke majesteit!
Job 42:11Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel.
Psalm 19:11Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honig en honigzeem.
Psalm 45:14Des Konings Dochter is geheel verheerlijkt inwendig; haar kleding is van gouden borduursel.
Psalm 72:15En hij zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor hem bidden; den gansen dag zal men hem zegenen.
Psalm 105:37En Hij voerde hen uit met zilver en goud; en onder hun stammen was niemand, die struikelde.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen