2 Samuel 4:12 | En David gebood zijn jongens, en zij doodden hen, en hieuwen hun handen en hun voeten af, en hingen ze op bij den vijver te Hebron, maar het hoofd van Isboseth namen zij, en begroeven het in Abners graf te Hebron. |
2 Samuel 5:1 | Toen kwamen alle stammen van Israel tot David te Hebron; en zij spraken, zeggende: Zie, wij, uw gebeente en uw vlees zijn wij. |
2 Samuel 5:3 | Alzo kwamen alle oudsten van Israel tot den koning te Hebron; en de koning David maakte een verbond met hen te Hebron, voor het aangezicht des HEEREN; en zij zalfden David tot koning over Israel. |
2 Samuel 5:5 | Te Hebron regeerde hij over Juda zeven jaren en zes maanden; en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig jaren over gans Israel en Juda. |
2 Samuel 5:13 | En David nam meer bijwijven, en vrouwen van Jeruzalem, nadat hij van Hebron gekomen was; en David werden meer zonen en dochteren geboren. |
2 Samuel 15:7 | Ten einde nu van veertig jaren is het geschied, dat Absalom tot den koning zeide: Laat mij toch heengaan, en mijn gelofte, die ik den HEERE beloofd heb, te Hebron betalen. |
2 Samuel 15:9 | Toen zeide de koning tot hem: Ga in vrede. Alzo maakte hij zich op, en ging naar Hebron. |
2 Samuel 15:10 | Absalom nu had verspieders uitgezonden in alle stammen van Israël, om te zeggen: Als gij het geluid der bazuin zult horen, zo zult gij zeggen: Absalom is koning te Hebron. |
1 Koningen 2:11 | De dagen nu, die David geregeerd heeft over Israel, zijn veertig jaren; zeven jaren heeft hij geregeerd in Hebron, en in Jeruzalem heeft hij drie en dertig jaren geregeerd. |
1 Kronieken 2:42 | De kinderen van Kaleb nu, den broeder van Jerahmeel, zijn Mesa, zijn eerstgeborene (die is de vader van Zif), en de kinderen van Maresa, den vader van Hebron. |
1 Kronieken 2:43 | De kinderen van Hebron nu waren Korah, en Tappuah, en Rekem, en Sema. |
1 Kronieken 3:1 | Dezen nu waren de kinderen van David, die hem te Hebron geboren zijn: de eerstgeborene Amnon, van Ahinoam, de Jizreelietische; de tweede Daniel, van Abigail, de Karmelietische; |
1 Kronieken 3:4 | Zes zijn hem te Hebron geboren; want hij regeerde daar zeven jaren en zes maanden; en drie en dertig jaren regeerde hij te Jeruzalem. |
1 Kronieken 6:2 | De kinderen van Kahath nu waren Amram, Jizhar, en Hebron, en Uzziel. |
1 Kronieken 6:18 | En de kinderen van Kahath waren Amram, en Jizhar, en Hebron, en Uzziel. |
1 Kronieken 6:55 | En zij gaven hun Hebron, in het land van Juda, en haar voorsteden rondom dezelve. |
1 Kronieken 6:57 | En den kinderen van Aaron gaven zij steden van Juda, de vrijstad Hebron, en Libna en haar voorsteden, en Jattir en Esthemoa, en haar voorsteden, |
1 Kronieken 11:1 | Toen vergaderde zich gans Israel tot David naar Hebron, zeggende: Zie, wij zijn uw gebeente en uw vlees. |
1 Kronieken 11:3 | Ook kwamen alle oudsten in Israel tot den koning van Hebron, en David maakte een verbond met hen te Hebron, voor het aangezicht des HEEREN; en zij zalfden David ten koning over Israel, naar het woord des HEEREN, door den dienst van Samuel. |
1 Kronieken 12:23 | En dit zijn de getallen der hoofden dergenen, die toegerust waren ten heire, die tot David te Hebron kwamen, om het koninkrijk van Saul tot hem te wenden, naar den mond des HEEREN: |