H2398 חָטָא
zondaar, verzondigen, bedrijven, ontzondigen, zondigen, zonde een - begaan

Bijbelteksten

Job 1:22In dit alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds toe.
Job 2:10Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt als een der zottinnen spreekt; ja, zouden wij het goede van God ontvangen, en het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.
Job 5:24En gij zult bevinden, dat uw tent in vrede is; en gij zult uw woning verzorgen, en zult niet feilen.
Job 7:20Heb ik gezondigd, wat zal ik U doen, o Mensenhoeder? Waarom hebt Gij mij U tot een tegenloop gesteld, dat ik mijzelven tot een last zij?
Job 8:4Indien uw kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in de hand hunner overtreding geworpen.
Job 10:14Indien ik zondig, zo zult Gij mij waarnemen, en van mijn misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden.
Job 24:19De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; [alzo] het graf [dergenen, die] gezondigd hebben.
Job 31:30(Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, mits door een vloek zijn ziel te begeren).
Job 33:27Hij zal de mensen aanschouwen, en zeggen: Ik heb gezondigd, en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat;
Job 35:6Indien gij zondigt, wat bedrijft gij tegen Hem? Indien uw overtredingen menigvuldig zijn, wat doet gij Hem?
Job 41:16Van zijn verheffen schromen de sterken; om [zijner] doorbrekingen wille ontzondigen zij zich.
Psalm 4:5Zijt beroerd, en zondigt niet; spreekt in ulieder hart op uw leger, en zijt stil. Sela.
Psalm 39:2Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is.
Psalm 41:5Ik zeide: O HEERE! wees mij genadig; genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd.
Psalm 51:6Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, [en] rein zijt in Uw richten.
Psalm 51:9Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.
Psalm 78:17Nog voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende den Allerhoogste in de dorre wildernis.
Psalm 78:32Boven dit alles zondigden zij nog, en geloofden niet, door Zijn wonderen.
Psalm 106:6Wij hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan; wij hebben goddelooslijk gehandeld.
Psalm 119:11Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.

Mede mogelijk dankzij

TuinTuin