H2889 טָהוֹר
fijn, louter, rein, zuiver, gelouterd, puur, reinheid
Deuteronomium 14:11 | Allen reinen vogel zult gij eten. |
Deuteronomium 14:20 | Al het rein gevogelte zult gij eten. |
Deuteronomium 15:22 | In uw poorten zult gij het eten; de onreine en de reine te zamen, als een ree, en als een hert, |
Deuteronomium 23:10 | Wanneer iemand onder u is, die niet rein is, door enig toeval des nachts, die zal tot buiten het leger uitgaan; hij zal tot binnen het leger niet komen. |
1 Samuel 20:26 | En Saul sprak te dien dage niets, want hij zeide: Hem is wat voorgevallen, dat hij niet rein is; voorzeker, hij is niet rein. |
1 Kronieken 28:17 | En louter goud tot de krauwelen, en tot de sprengbekkens, en tot de schotelen, en tot gouden bekers, het gewicht tot elken beker, desgelijks tot zilveren bekers, tot elken beker het gewicht; |
2 Kronieken 3:4 | En het voorhuis, hetwelk vooraan was, was in de lengte, naar de breedte van het huis, twintig ellen, en de hoogte honderd en twintig; hetwelk hij van binnen overtrok met louter goud. |
2 Kronieken 9:17 | Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met louter goud. |
2 Kronieken 13:11 | En zij steken aan voor den HEERE brandofferen, op elken morgen en op elken avond, ook reukwerk van welriekende specerijen, nevens de toerichting des broods op de reine tafel, en den gouden kandelaar en zijn lampen, om [die] op elken avond te doen branden; want wij nemen waar de wacht des HEEREN, onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten. |
2 Kronieken 30:17 | Want een menigte was in die gemeente, die zich niet geheiligd hadden; daarom waren de Levieten over de slachting der paaslammeren, voor iedereen, die niet rein was, om [die] den HEERE te heiligen. |
Ezra 6:20 | Want de priesters en de Levieten hadden zich gereinigd als een enig [man]; zij waren allen rein; en zij slachtten het pascha voor alle kinderen der gevangenis, en voor hun broederen, de priesteren, en voor zichzelven. |
Job 14:4 | Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet een. |
Job 28:19 | Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. |
Psalm 12:7 | De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal. |
Psalm 19:10 | De vreze des HEEREN is rein, bestaande tot in eeuwigheid, de rechten des HEEREN zijn waarheid, samen zijn zij rechtvaardig. |
Psalm 51:12 | Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest. |
Spreuken 15:26 | Des bozen gedachten zijn den HEERE een gruwel; maar der reinen zijn liefelijke redenen. |
Spreuken 22:11 | Die de reinheid des harten liefheeft, wiens lippen aangenaam zijn, diens vriend is de koning. |
Spreuken 30:12 | Een geslacht, dat rein in zijn ogen is, en van zijn drek niet gewassen is; |
Prediker 9:2 | Alle ding [wedervaart hun], gelijk aan alle [anderen]; enerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddeloze, den goede en den reine, als den onreine; zo dien, die offert, als dien, die niet offert; gelijk den goede, alzo [ook] den zondaar, dien, die zweert, gelijk dien, die den eed vreest. |