H3678 כִּסֵּא
koningstroon, zetel, stoel, rechterstoel, troon
2 Kronieken 18:9 | De koning van Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met [hun] klederen, en zij zaten op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid. |
2 Kronieken 18:18 | Verder zeide hij: Daarom hoort het woord des HEEREN: Ik zag den HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir, staande aan Zijn rechter- en Zijn linkerhand. |
2 Kronieken 23:20 | En hij nam de oversten der honderden, en de machtigen, en die heerschappij hadden onder het volk, en al het volk des lands, en bracht den koning van het huis des HEEREN af, en zij kwamen door het midden der hoge poort in het huis des konings; en zij zetten den koning op den troon des koninkrijks. |
Nehemia 3:7 | En aan hun hand verbeterden Melatja, de Gibeoniet, en Jadon, de Meronothiet, de mannen van Gibeon en van Mizpa; tot aan den stoel des landvoogds aan deze zijde der rivier. |
Esther 1:2 | In die dagen, als de koning Ahasveros op den troon zijns koninkrijks zat, die op den burg Susan was; |
Esther 3:1 | Na deze geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven al de vorsten, die bij hem waren. |
Esther 5:1 | Het geschiedde nu aan den derden dag, dat Esther een koninklijk kleed aantrok, en stond in het binnenste voorhof van des konings huis, tegenover het huis des konings; de koning nu zat op zijn koninklijken troon, in het koninklijke huis, tegenover de deur van het huis. |
Job 26:9 | Hij houdt het vlakke [Zijns] troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. |
Job 36:7 | Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven. |
Psalm 9:5 | Want Gij hebt mijn recht en mijn rechtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter, der gerechtigheid. |
Psalm 9:8 | Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte. |
Psalm 11:4 | De HEERE is in het paleis Zijner heiligheid, des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen aanschouwen, Zijn oogleden proeven de mensenkinderen. |
Psalm 45:7 | Uw troon, o God! is eeuwiglijk en altoos; de scepter Uws Koninkrijks is een scepter der rechtmatigheid. |
Psalm 47:9 | God regeert over de heidenen; God zit op den troon Zijner heiligheid. |
Psalm 89:5 | Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela. |
Psalm 89:15 | Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. |
Psalm 89:30 | En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. |
Psalm 89:37 | Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. |
Psalm 89:45 | Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. |
Psalm 93:2 | Van toen af is Uw troon bevestigd, Gij zijt van eeuwigheid af. |