Hosea 1:9 | En Hij zeide: Noem zijn naam Lo-ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo zal Ik [ook] de uwe niet zijn. |
Hosea 1:10 | Nochtans zal het getal der kinderen Israels zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden, dat ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. |
Hosea 2:1 | Twist tegen ulieder moeder, twist, omdat zij Mijn vrouw niet is, en Ik haar Man niet ben; en laat ze haar hoererijen van haar aangezicht, en haar overspelerijen van tussen haar borsten wegdoen. |
Hosea 2:3 | En Mij harer kinderen niet ontferme, omdat zij kinderen der hoererijen zijn. |
Hosea 2:5 | Daarom, ziet, Ik zal uw weg met doornen betuinen, en Ik zal een heiningmuur maken, dat zij haar paden niet zal vinden. |
Hosea 2:6 | En zij zal haar boelen nalopen, maar dezelve niet aantreffen; en zij zal hen zoeken, maar niet vinden; dan zal zij zeggen: Ik zal henengaan, en keren weder tot mijn vorigen Man, want toen was mij beter dan nu. |
Hosea 2:7 | Zij bekent toch niet, dat Ik haar het koren, en den most, en de olie gegeven heb, en haar het zilver en goud vermenigvuldigd heb, [dat] zij tot den Baal gebruikt hebben. |
Hosea 2:9 | En nu zal Ik haar dwaasheid ontdekken voor de ogen harer boelen; en niemand zal haar uit Mijn hand verlossen. |
Hosea 2:15 | En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat gij [Mij] noemen zult: Mijn Man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn Baal! |
Hosea 2:16 | En Ik zal de namen der Baals van haar mond wegdoen; zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden. |
Hosea 2:22 | En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O, mijn God! |
Hosea 3:3 | En ik zeide tot haar: Gij zult vele dagen na mij blijven zitten (gij zult niet hoereren, noch een [anderen] man geworden), en ik ook na u. |
Hosea 4:10 | En zij zullen eten, maar niet zat worden, zullen hoereren, maar niet uitbreken [in menigte]; want zij hebben nagelaten den HEERE in acht te nemen. |
Hosea 4:14 | Ik zal over uw dochteren geen bezoeking doen, omdat zij hoereren, en over uw bruiden, omdat zij overspel doen; want zij zelven scheiden zich af met de hoeren, en offeren met de snoodste hoeren; het volk dan, [dat] geen verstand heeft zal omgekeerd worden. |
Hosea 5:3 | Ik ken Efraim, en Israël is voor Mij niet verborgen; dat gij, o Efraim! nu hoereert, [en] Israël verontreinigd is. |
Hosea 5:4 | Zij stellen hun handelingen niet aan, om zich tot hun God te bekeren; want de geest der hoererijen is in het midden van hen, en den HEERE kennen zij niet. |
Hosea 5:6 | Met hun schapen, en met hun runderen zullen zij [dan] gaan, om den HEERE te zoeken, maar niet vinden; Hij heeft Zich van hen onttrokken. |
Hosea 5:13 | Als Efraim zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, zo toog Efraim tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen. |
Hosea 6:6 | Want Ik heb lust tot weldadigheid, en niet tot offer; en tot de kennis Gods, meer dan tot brandofferen. |
Hosea 7:9 | Vreemden verteren zijn kracht, en hij merkt het niet; ook is de grauwigheid op hem verspreid, en hij merkt het niet. |