H3808 לֹא
nee, (niet altijd juist vast te stellen)

Bijbelteksten

Hosea 7:10Dies zal de hovaardij van Israël in zijn aangezicht getuigen; dewijl zij zich niet bekeren tot den HEERE, hun God, noch Hem zoeken in alle deze.
Hosea 7:14Zij roepen ook niet tot Mij met hun hart, wanneer zij huilen op hun legers; om koren en most verzamelen zij zich, [maar] zij wederstreven tegen Mij.
Hosea 7:16Zij keren zich, [maar] niet [tot] den Allerhoogste, zij zijn als een bedrieglijke boog; hun vorsten vallen door het zwaard; vanwege de gramschap hunner tong; dat is hunlieder bespotting in Egypteland.
Hosea 8:4Zij hebben koningen gemaakt, maar niet uit Mij; zij hebben vorsten gesteld, maar Ik heb het niet gekend; van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven afgoden gemaakt, opdat zij uitgeroeid worden.
Hosea 8:5Uw kalf, o Samaria! heeft [u] verstoten; Mijn toorn is tegen hen ontstoken; hoe lang zullen zij de reinigheid niet verdragen?
Hosea 8:6Want dat is ook uit Israel; een werkmeester heeft het gemaakt, en het is geen God, maar het zal [tot] stukken worden, het kalf van Samaria.
Hosea 8:13Aangaande de offeranden Mijner gaven, zij offeren vlees, en eten het, [maar] de HEERE heeft aan hen geen welgevallen. Nu zal Hij hunner ongerechtigheid gedenken, en hun zonden bezoeken; zij zullen weder in Egypte keren.
Hosea 9:2De [dors]vloer en de wijnkuip zal henlieden niet voeden; en de most zal hun liegen.
Hosea 9:3Zij zullen in des HEEREN land niet blijven; maar Efraim zal weder tot Egypte keren, en zij zullen in Assyrie het onreine eten.
Hosea 9:4Zij zullen den HEERE geen drankofferen doen van wijn, ook zouden zij Hem niet zoet zijn, hun offeranden zouden hun zijn als treurbrood; allen, die dat zouden eten, zouden onrein worden; want hun brood zal voor hun ziel zijn, het zal in des HEEREN huis niet komen.
Hosea 9:15Al hun boosheid is te Gilgal, want daar heb Ik ze gehaat, om de boosheid van hun handelingen; Ik zal ze uit Mijn huis uitdrijven, Ik zal ze voortaan niet meer liefhebben; al hun vorsten zijn afvalligen.
Hosea 9:17Mijn God zal ze verwerpen, omdat zij naar Hem niet horen; en zij zullen omzwervende zijn onder de heidenen.
Hosea 10:3Want nu zullen zij zeggen: Wij hebben geen koning; want wij hebben den HEERE niet gevreesd; wat zou ons dan een koning doen?
Hosea 10:9Sinds de dagen van Gibea, hebt gij gezondigd, o Israel; daar zijn zij staande gebleven; de strijd te Gibea, tegen de kinderen der verkeerdheid, zal ze niet aangrijpen.
Hosea 11:3Ik nochtans leerde Efraim gaan; Hij nam ze op Zijn armen, maar zij bekenden niet, dat Ik ze genas.
Hosea 11:5Hij zal in Egypteland niet wederkeren; maar Assur, die zal zijn koning zijn; omdat zij zich weigerden te bekeren.
Hosea 11:7Want Mijn volk blijft hangen aan de afkering van Mij; zij roepen het wel tot den Allerhoogste, [maar] niet een verhoogt [Hem].
Hosea 11:9Ik zal de hittigheid Mijns toorns niet uitvoeren; Ik zal niet wederkeren om Efraim te verderven; want Ik ben God en geen mens, de Heilige in het midden van u, en Ik zal in de stad niet komen.
Hosea 12:9Nog zegt Efraim: Evenwel ben ik rijk geworden, ik heb mij groot goed verkregen; [in] al mijn arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden, die zonde zij.
Hosea 13:4Ik ben toch de HEERE, uw God, van Egypteland af; daarom zoudt gij geen God kennen dan Mij alleen, want er is geen Heiland dan Ik.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen