Numeri 23:7 | Toen hief hij zijn spreuk op, en zeide: Uit Syrie heeft mij Balak, de koning der Moabieten, laten halen, van het gebergte tegen het oosten, [zeggende]: Kom, vervloek mij Jakob, en kom, scheld Israel! |
Numeri 23:17 | Toen hij tot hem kwam, ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer, en de vorsten der Moabieten bij hem. Balak nu zeide tot hem: Wat heeft de HEERE gesproken? |
Numeri 24:17 | Ik zal hem zien, maar nu niet; ik zal hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een ster voortgaan uit Jakob, en er zal een scepter uit Israel opkomen; die zal de palen der Moabieten verslaan, en zal al de kinderen van Seth verstoren. |
Numeri 25:1 | En Israel verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de dochteren der Moabieten. |
Numeri 26:3 | Mozes dan en Eleazar, de priester, spraken hen aan, in de vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho, zeggende: |
Numeri 26:63 | Dat zijn de getelden van Mozes en Eleazar, den priester, die de kinderen Israëls telden in de vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho. |
Numeri 31:12 | Daarna brachten zij de gevangenen, en den buit, en den roof, tot Mozes en tot Eleazar, den priester, en tot de vergadering der kinderen Israëls, in het leger, in de vlakke velden van Moab, dewelke zijn aan de Jordaan van Jericho. |
Numeri 33:44 | En zij verreisden van Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim, in de landpale van Moab. |
Numeri 33:48 | En zij verreisden van de bergen Abarim, en legerden zich in de vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. |
Numeri 33:49 | En zij legerden zich aan de Jordaan van Beth-jesimoth, tot aan Abel-Sittim, in de vlakke velden der Moabieten. |
Numeri 33:50 | En de HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho, zeggende: |
Numeri 35:1 | En de HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho, zeggende: |
Numeri 36:13 | Dat zijn de geboden en de rechten, die de HEERE door de dienst van Mozes aan de kinderen Israels geboden heeft, in de vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. |
Deuteronomium 1:5 | Aan deze zijde van de Jordaan, in het land van Moab, hief Mozes aan, deze wet uit te leggen, zeggende: |
Deuteronomium 2:8 | Als wij nu doorgetrokken waren van onze broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir woonden, van den weg des vlakken velds, van Elath, en van Ezeon-geber, zo keerden wij ons, en doortogen den weg der woestijn van Moab. |
Deuteronomium 2:9 | Toen sprak de HEERE tot mij: Beangstig Moab niet, en meng u niet met hen in den strijd; want Ik zal u geen erfenis van hun land geven, dewijl Ik aan Lots kinderen Ar ter erfenis gegeven heb. |
Deuteronomium 2:18 | Gij zult heden doortrekken aan Ar, de landpale van Moab; |
Deuteronomium 29:1 | Dit zijn de woorden des verbonds, dat de HEERE Mozes geboden heeft te maken met de kinderen Israels, in het land van Moab, boven het verbond, dat Hij met hen gemaakt had aan Horeb. |
Deuteronomium 32:49 | Klim op den berg Abarim (deze is de berg Nebo, die in het land van Moab is, die tegenover Jericho is), en zie het land Kanaan, dat Ik den kinderen Israels tot een bezitting geven zal; |
Deuteronomium 34:1 | Toen ging Mozes op, uit de vlakke velden van Moab, naar den berg Nebo, op de hoogten van Pisga, welke recht tegenover Jericho is; en de HEERE wees hem dat ganse land, Gilead tot Dan toe; |