1 Kronieken 25:1 | En David, mitsgaders de oversten des heirs, scheidde af tot den dienst, van de kinderen van Asaf, en van Heman, en van Jeduthun, die met harpen, met luiten en met cimbalen profeteren zouden; en die onder hen geteld werden, waren mannen, bekwaam tot het werk van hun dienst. |
1 Kronieken 26:29 | Van de Jizharieten waren Chenanja en zijn zonen tot het buitenwerk in Israel, tot ambtlieden en tot rechters. |
1 Kronieken 26:30 | Van de Hebronieten was Hasabja, en zijn broeders, kloeke mannen, duizend en zevenhonderd, over de ambten van Israel op deze zijde van de Jordaan tegen het westen, over al het werk des HEEREN, en tot den dienst des konings. |
1 Kronieken 27:26 | En over die, die het akkerwerk deden, in de landbouwing, was Esri, de zoon van Chelub. |
1 Kronieken 28:13 | En van de verdelingen der priesteren en der Levieten, en van alle werk van den dienst van het huis des HEEREN, en van alle vaten van den dienst van het huis des HEEREN. |
1 Kronieken 28:19 | Dit alles heeft men mij, [zeide David], bij geschrift te verstaan gegeven van de hand des HEEREN, [te weten] al de werken dezes voorbeelds. |
1 Kronieken 28:20 | En David zeide tot zijn zoon Salomo: Wees sterk, en heb goeden moed, en doe het, vrees niet, en wees niet verslagen; want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn; Hij zal u niet begeven, en Hij zal u niet verlaten, totdat gij al het werk tot den dienst van het huis des HEEREN zult volbracht hebben. |
1 Kronieken 28:21 | En zie, daar zijn de verdelingen der priesteren en der Levieten, tot allen dienst van het huis Gods; en bij u zijn tot alle werk allerlei vrijwilligen, met wijsheid tot allen dienst, ook de vorsten, en het ganse volk, [bereid] tot al uw bevelen. |
1 Kronieken 29:1 | Verder zeide de koning David tot de ganse gemeente: God heeft mijn zoon Salomo alleen verkoren, een jongeling en teder; dit werk daarentegen is groot, want het is geen paleis voor een mens, maar voor God, den HEERE. |
1 Kronieken 29:5 | Goud tot de gouden, en zilver tot de zilveren [vaten], en tot alle werk, door de hand der werkmeesteren [te maken]. En wie is er willig, heden zijn hand den HEERE te vullen? |
1 Kronieken 29:6 | Toen gaven vrijwillig de oversten der vaderen, en de oversten der stammen van Israel, en de oversten der duizenden en der honderden, en de oversten van het werk des konings; |
2 Kronieken 4:11 | Daartoe maakte Huram de potten, en de schoffelen, en de sprengbekkens; alzo voleindde Huram het werk te maken, dat hij voor den koning Salomo aan het huis Gods maakte. |
2 Kronieken 5:1 | Alzo werd al het werk volbracht, dat Salomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna bracht Salomo de geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver, en het goud, en al de vaten legde hij onder de schatten van het huis Gods. |
2 Kronieken 8:9 | Doch uit de kinderen Israels, die Salomo niet maakte tot slaven in zijn werk; (want zij waren krijgslieden, en oversten zijner hoofdlieden, en oversten zijner wagenen en zijner ruiteren;) |
2 Kronieken 8:16 | Alzo werd al het werk van Salomo bereid tot den dag der grondlegging van het huis des HEEREN, en tot het volbrengen van hetzelve, [dat] het huis des HEEREN volmaakt werd. |
2 Kronieken 13:10 | Maar ons aangaande, de HEERE is onze God, en wij hebben Hem niet verlaten; en de priesters, die den HEERE dienen, zijn de zonen van Aaron, en de Levieten zijn in het werk. |
2 Kronieken 16:5 | En het geschiedde, als Baesa [zulks] hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen, en zijn werk staakte. |
2 Kronieken 17:13 | En hij had veel werks in de steden van Juda, en krijgslieden, kloeke helden in Jeruzalem. |
2 Kronieken 24:12 | Hetwelk de koning en Jojada gaven aan degenen, die het werk van den dienst van het huis des HEEREN verzorgden; en zij huurden houwers en timmerlieden, om het huis des HEEREN te vernieuwen, mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en koper, om het huis des HEEREN te beteren. |
2 Kronieken 24:13 | Zo deden de verzorgers van het werk, dat de betering des werks door hun hand toenam; en zij herstelden het huis Gods in zijn gestaltenis, en maakten het vast. |