Spreuken 1:6 | Om te verstaan een spreuk en de uitlegging, de woorden der wijzen en hun raadselen. |
Spreuken 10:1 | De spreuken van Salomo. Een wijs zoon verblijdt den vader; maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. |
Spreuken 25:1 | Dit zijn ook spreuken van Salomo, die de mannen van Hizkia, den koning van Juda, uitgeschreven hebben. |
Spreuken 26:7 | Hef de benen van den kreupele op; alzo is een spreuk in den mond der zotten. |
Spreuken 26:9 | [Gelijk] een doorn gaat in de hand eens dronkaards, alzo is een spreuk in den mond der zotten. |
Prediker 12:9 | En voorts, dewijl de prediker wijs geweest is, zo leerde hij het volk nog wetenschap, en merkte op, en onderzocht; hij stelde vele spreuken in orde. |
Jesaja 14:4 | Dan zult gij deze spreuk opnemen tegen den koning van Babel, en zeggen: Hoe houdt de drijver op? [Hoe] houdt de goudene op? |
Jeremia 24:9 | En Ik zal hen overgeven tot een beroering ten kwade, allen koninkrijken der aarde; tot smaadheid, en tot een spreekwoord, tot een spotrede, en tot een vloek, in al de plaatsen, waarhenen Ik hen gedreven zal hebben; |
Ezechiel 12:22 | Mensenkind, wat is dit voor een spreekwoord, [dat] gijlieden hebt in het land Israels, zeggende: de dagen zullen verlengd worden, en al het gezicht zal vergaan? |
Ezechiel 12:23 | Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal dit spreekwoord doen ophouden, dat zij het niet meer ten spreekwoord gebruiken zullen in Israel. Maar spreek tot hen: De dagen zijn nabij gekomen, en het woord van ieder gezicht. |
Ezechiel 14:8 | En Ik zal Mijn aangezicht tegen dienzelven man zetten, en zal hem stellen tot een teken en tot spreekwoorden, en zal hem uitroeien uit het midden Mijns volks; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben. |
Ezechiel 17:2 | Mensenkind, stel een raadsel voor, en gebruik een gelijkenis tot het huis Israels, |
Ezechiel 18:2 | Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israels, zeggende: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden? |
Ezechiel 18:3 | Zo [waarachtig als] Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo het ulieden meer gebeuren zal, dit spreekwoord in Israel te gebruiken! |
Ezechiel 20:49 | En ik zeide: Ach, Heere HEERE, zij zeggen van mij: Is hij niet een verdichter van gelijkenissen? |
Ezechiel 24:3 | En gebruik een gelijkenis tot dat wederspannig huis, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Zet een pot toe, zet [hem] toe, en giet ook water daarin. |
Micha 2:4 | Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden opnemen; en men zal een klagelijke klacht klagen, [en] zeggen: Wij zijn ten enenmale verwoest; Hij verwisselt mijns volks deel; hoe ontwendt Hij mij; Hij deelt uit, afwendende onze akkers. |
Habakuk 2:6 | Zouden [dan] niet al dezelve van hem een spreekwoord opnemen, en een uitlegging der raadselen van hem? En men zal zeggen: Wee dien, die vermeerdert hetgeen het zijne niet is (hoe lange!), en dien, die op zich laadt dik slijk. |