2 Kronieken 9:8 | Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u gehad heeft, om u op Zijn troon, den HEERE, uw God, tot een koning te zetten; overmits uw God Israel bemint, om hetzelve tot in eeuwigheid op te richten, zo heeft Hij u tot een koning over hen gesteld, om recht en gerechtigheid te doen. |
2 Kronieken 19:6 | En hij zeide tot de richters: Ziet wat gij doet, want gij houdt het gericht niet den mens, maar den HEERE; en Hij is bij u in de zaak van het gericht. |
2 Kronieken 19:8 | Daartoe stelde Josafat ook te Jeruzalem [enige] van de Levieten, en van de priesteren, en van de hoofden der vaderen van Israel, over het gericht des HEEREN, en over rechtsgeschillen, als zij weder te Jeruzalem gekomen waren. |
2 Kronieken 19:10 | En [in] alle geschil, hetwelk van uw broederen, die in hun steden wonen, tot u zal komen, tussen bloed en bloed, tussen wet en gebod, en inzettingen en rechten, zo vermaant hen, dat zij niet schuldig worden aan den HEERE, en een grote toornigheid over u en over uw broederen zij; doet alzo, en gij zult niet schuldig worden. |
2 Kronieken 30:16 | En zij stonden in hun stand, naar hun wijze, naar de wet van Mozes, den man Gods; de priesters sprengden het bloed, [dat nemende] uit de hand der Levieten. |
2 Kronieken 33:8 | En Ik zal den voet van Israel niet meer doen wijken van het land, dat Ik uw vaderen besteld heb; alleenlijk zo zij waarnemen te doen, al hetgeen Ik hun geboden heb, naar de ganse wet, en inzettingen, en rechten, door de hand van Mozes. |
2 Kronieken 35:13 | En zij kookten het pascha bij het vuur, naar het recht; maar de [andere] heilige dingen kookten zij in potten, en in ketels, en in pannen; en zij deelden het haastelijk onder al het volk. |
Ezra 3:4 | En zij hielden het feest der loofhutten, gelijk geschreven is; en [zij offerden] brandofferen dag bij dag in getal, naar het recht, van elk dagelijks op zijn dag. |
Ezra 7:10 | Want Ezra had zijn hart gericht, om de wet des HEEREN te zoeken en te doen, en om in Israel te leren de inzettingen en de rechten. |
Nehemia 1:7 | Wij hebben het ganselijk tegen U verdorven; en wij hebben niet gehouden de geboden, noch de inzettingen, noch de rechten, die Gij Uw knecht Mozes geboden hebt. |
Nehemia 8:19 | En men las in het wetboek Gods dag bij dag, van den eersten dag tot den laatsten dag. En zij hielden het feest zeven dagen, en op den achtsten dag den verbodsdag, naar het recht. |
Nehemia 9:13 | En Gij zijt neergedaald op den berg Sinai, en hebt met hen gesproken uit den hemel; en Gij hebt hun gegeven rechtmatige rechten, en getrouwe wetten, goede inzettingen en geboden. |
Nehemia 9:29 | En Gij hebt tegen hen betuigd, om hen te doen wederkeren tot Uw wet; maar zij hebben trotselijk gehandeld, en niet gehoord naar Uw geboden, en tegen Uw rechten, tegen dezelve hebben zij gezondigd, door dewelke een mens, die ze doet, leven zal; en zij hebben hun schouder teruggetogen, en hun nek verhard, en niet gehoord. |
Nehemia 10:29 | Die hielden zich aan hun broederen, hun voortreffelijken, en kwamen in den vloek en in den eed, dat zij zouden wandelen in de wet Gods, die gegeven is door de hand van den knecht Gods, Mozes; en dat zij zouden houden, en dat zij zouden doen al de geboden des HEEREN, onzes Heeren, en Zijn rechten en Zijn inzettingen; |
Job 8:3 | Zou dan God het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren? |
Job 9:19 | Zo het aan de kracht [komt], zie, Hij is sterk; en zo het aan het recht [komt], wie zal mij dagvaarden? |
Job 9:32 | Want Hij is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen. |
Job 13:18 | Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. |
Job 14:3 | Nog doet Gij Uw ogen over zulk een open; en Gij betrekt mij in het gericht met U. |
Job 19:7 | Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht. |