2 Samuel 10:2 | Toen zeide David: Ik zal weldadigheid doen aan Hanun, den zoon van Nahas, gelijk als zijn vader weldadigheid aan mij gedaan heeft. Zo zond David heen, om hem door den dienst zijner knechten te troosten over zijn vader. En de knechten van David kwamen in het land van de kinderen Ammons. |
2 Samuel 10:3 | Toen zeiden de vorsten der kinderen Ammons tot hun heer Hanun: Eert David uw vader in uw ogen, omdat hij troosters tot u gezonden heeft? Heeft David zijn knechten niet daarom tot u gezonden, dat hij deze stad doorzoeke, en die verspiede, en die omkere? |
2 Samuel 12:24 | Daarna troostte David zijn huisvrouw Bathseba, en ging tot haar in, en lag bij haar; en zij baarde een zoon, wiens naam zij noemde Salomo; en de HEERE had hem lief. |
2 Samuel 13:39 | Toen verlangde [de ziel] van den koning David zeer om naar Absalom uit te trekken; want hij had zich getroost over Amnon, dat hij dood was. |
2 Samuel 24:16 | Toen nu de engel zijn hand uitstrekte over Jeruzalem, om haar te verderven, berouwde het den HEERE over dat kwaad, en Hij zeide tot den engel, die het verderf onder het volk maakte: Het is genoeg, trek uw hand nu af. De engel des HEEREN nu was bij den dorsvloer van Arauna, den Jebusiet. |
1 Kronieken 7:22 | Daarom droeg Efraim, hun vader, vele dagen leed; en zijn broeders kwamen om hem te troosten. |
1 Kronieken 19:2 | Toen zeide David: Ik zal weldadigheid doen aan Hanun, den zoon van Nahas; want zijn vader heeft weldadigheid aan mij gedaan. Daarom zond David boden, om hem te troosten over zijn vader. Toen de knechten van David in het land der kinderen Ammons tot Hanun kwamen, om hem te troosten, |
1 Kronieken 19:3 | Zo zeiden de vorsten der kinderen Ammons tot Hanun: Eert David uw vader in uw ogen, omdat hij troosters tot u gezonden heeft? Zijn niet zijn knechten tot u gekomen, om te doorzoeken, en om om te keren, en om het land te verspieden? |
1 Kronieken 21:15 | En God zond een engel naar Jeruzalem, om die te verderven; en als hij haar verdierf, zag het de HEERE, en het berouwde Hem over dat kwaad; en Hij zeide tot den verdervenden engel: Het is genoeg, trek nu uw hand af. De engel des HEEREN nu stond bij den dorsvloer van Ornan, den Jebusiet. |
Job 2:11 | Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen, en om hem te vertroosten. |
Job 7:13 | Wanneer ik zeg: Mijn bedstede zal mij vertroosten, mijn leger zal van mijn klacht [wat] wegnemen; |
Job 16:2 | Ik heb vele dergelijke dingen gehoord; gij allen zijt moeilijke vertroosters. |
Job 21:34 | Hoe vertroost gij mij dan met ijdelheid, dewijl [in] uw antwoorden overtreding overig is? |
Job 29:25 | Verkoos ik hun weg, zo zat ik bovenaan, en woonde als een koning onder de benden, als een, die treurigen vertroost. |
Job 42:6 | Daarom verfoei ik [mij], en ik heb berouw in stof en as. |
Job 42:11 | Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel. |
Psalm 23:4 | Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. |
Psalm 69:21 | De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak; en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden. |
Psalm 71:21 | Gij zult mijn grootheid vermeerderen, en mij rondom vertroosten. |
Psalm 77:3 | Ten dage mijner benauwdheid zocht ik den Heere; mijn hand was des nachts uitgestrekt, en liet niet af; mijn ziel weigerde getroost te worden. |