1 Samuel 22:7 | Toen zeide Saul tot zijn knechten, die bij hem stonden: Hoort toch, gij, zonen van Jemini, zal ook de zoon van Isai u altegader akkers en wijnbergen geven? Zal hij u allen tot oversten van duizenden, en oversten van honderden stellen? |
1 Samuel 22:9 | Toen antwoordde Doeg, de Edomiet, die bij de knechten van Saul stond, en zeide: Ik zag den zoon van Isai, komende te Nob, tot Achimelech, den zoon van Ahitub; |
1 Samuel 22:17 | En de koning zeide tot de trawanten, die bij hem stonden: Wendt u, en doodt de priesters des HEEREN, omdat hun hand ook met David is, en omdat zij geweten hebben, dat hij vluchtte, en hebben het voor mijn oren niet geopenbaard. Doch de knechten des konings wilden hun hand niet uitsteken, om op de priesters des HEEREN aan te vallen. |
2 Samuel 13:31 | Toen stond de koning op, en scheurde zijn klederen, en legde zich neder ter aarde; desgelijks stonden al zijn knechten met gescheurde klederen. |
2 Samuel 18:17 | En zij namen Absalom, en wierpen hem in het woud, in een groten kuil, en stelden op hem een zeer groten steenhoop; en gans Israel vluchtte, een iegelijk naar zijn tent. |
2 Samuel 18:18 | Absalom nu had genomen, en in zijn leven voor zich opgericht een pilaar, die in het koningsdal is; want hij zeide: Ik heb geen zoon, om aan mijn naam te doen gedenken; en hij had dien pilaar genoemd naar zijn naam; daarom wordt hij tot op dezen dag genoemd: Absaloms hand. |
1 Koningen 4:5 | En Azaria, de zoon van Nathan, was over de bestelmeesters; en Zabud, de zoon van Nathan, was overambtman, des konings vriend. |
1 Koningen 4:7 | En Salomo had twaalf bestelmeesters over gans Israel, die den koning en zijn huis verzorgden; voor elk was een maand in het jaar om te verzorgen. |
1 Koningen 4:27 | Die bestelmeesters nu, een ieder op zijn maand, verzorgden den koning Salomo, en al degenen, die tot de tafel van den koning Salomo naderden; zij lieten geen ding ontbreken. |
1 Koningen 5:16 | Behalve de oversten van Salomo's bestelden, die over dat werk waren, drie duizend en driehonderd, die heerschappij hadden over het volk, hetwelk dat werk deed. |
1 Koningen 9:23 | Dezen waren de oversten der bestelden, die over het werk van Salomo waren, vijfhonderd en vijftig, die heerschappij hadden over het volk, dat in het werk doende was. |
1 Koningen 16:34 | In zijn dagen bouwde Hiel, de Betheliet, Jericho; op Abiram, zijn eerstgeborenen zoon, heeft hij haar gegrondvest, en op Segub, zijn jongsten [zoon], heeft hij haar poorten gesteld; naar het woord des HEEREN, dat Hij door den dienst van Jozua, den zoon van Nun, gesproken had. |
1 Koningen 22:48 | Toen was er geen koning in Edom, [maar] een stadhouder des konings. |
2 Koningen 17:10 | En zij hadden zich staande beelden opgericht en bossen, op allen hogen heuvel en onder alle groen geboomte. |
1 Kronieken 18:3 | David sloeg ook Hadar-ezer, den koning van Zoba, naar Hamath toe, toen hij heentoog, om zijn hand te stellen aan de rivier Frath. |
Psalm 39:6 | Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, [hoe] vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela. |
Psalm 41:13 | Want mij aangaande, Gij onderhoudt mij in mijn oprechtigheid, en Gij stelt mij voor Uw aangezicht in eeuwigheid. |
Psalm 45:10 | Dochters van koningen zijn onder Uw kostelijke [staatsdochteren]; de Koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste goud van Ofir. |
Psalm 74:17 | Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd. |
Psalm 78:13 | Hij kliefde de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop. |