H5493 סוּר
(put, aside, ...) away, remove, take, depart
Psalm 119:102 | Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. |
Psalm 119:115 | Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. |
Psalm 139:19 | O God! dat Gij den goddeloze ombracht! en gij, mannen des bloeds, wijkt van mij! |
Spreuken 3:7 | Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE, en wijk van het kwade. |
Spreuken 4:24 | Doe de verkeerdheid des monds van u weg, en doe de verdraaidheid der lippen verre van u. |
Spreuken 4:27 | Wijk niet ter rechter- of ter linkerhand, wend uw voet af van het kwade. |
Spreuken 5:7 | Nu dan, gij kinderen! hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds. |
Spreuken 9:4 | Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts! Tot den verstandeloze zegt Zij: |
Spreuken 9:16 | Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; en tot den verstandeloze zegt zij: |
Spreuken 11:22 | Een schone vrouw, die van rede afwijkt, is een gouden bagge in een varkenssnuit. |
Spreuken 13:14 | Des wijzen leer is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. |
Spreuken 13:19 | De begeerte, die geschiedt, is zoet voor de ziel; maar het is den zotten een gruwel van het kwade af te wijken. |
Spreuken 14:16 | De wijze vreest, en wijkt van het kwade; maar de zot is oplopende toornig, en zorgeloos. |
Spreuken 14:27 | De vreze des HEEREN is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. |
Spreuken 15:24 | De weg des levens is den verstandige naar boven; opdat hij afwijke van de hel, beneden. |
Spreuken 16:6 | Door goedertierenheid en trouw wordt de misdaad verzoend; en door de vreze des HEEREN wijkt men af van het kwade. |
Spreuken 16:17 | De baan der oprechten is van het kwaad af te wijken; hij behoedt zijn ziel, die zijn weg bewaart. |
Spreuken 22:6 | Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken. |
Spreuken 27:22 | Al stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper, in het midden van het gestoten graan, zijn dwaasheid zou van hem niet afwijken. |
Spreuken 28:9 | Die zijn oor afwendt van de wet te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn. |