Psalm 27:10 | Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen. |
Psalm 37:8 | [He.] Laat af van toorn, en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers [niet], om kwaad te doen. |
Psalm 37:25 | [Nun.] Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. |
Psalm 37:28 | Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid. |
Psalm 37:33 | [Maar] de HEERE laat hem niet in zijn hand; en Hij verdoemt hem niet, als hij geoordeeld wordt. |
Psalm 38:11 | Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. |
Psalm 38:22 | Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. |
Psalm 40:13 | Want kwaden, tot zonder getal toe, hebben mij omgeven; mijn ongerechtigheden hebben mij aangegrepen, dat ik niet heb kunnen zien; zij zijn menigvuldiger dan de haren mijns hoofds, en mijn hart heeft mij verlaten. |
Psalm 49:11 | Want hij ziet, dat de wijzen sterven, dat te zamen een dwaas en een onvernuftige omkomen, en hun goed anderen nalaten. |
Psalm 71:9 | Verwerp mij niet in den tijd des ouderdoms; verlaat mij niet, terwijl mijn kracht vergaat. |
Psalm 71:11 | Zeggende: God heeft hem verlaten; jaagt na, en grijpt hem, want er is geen verlosser. |
Psalm 71:18 | Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik [dezen] geslachte verkondige Uw arm, alle nakomelingen Uw macht. |
Psalm 89:31 | Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; |
Psalm 94:14 | Want de HEERE zal Zijn volk niet begeven, en Hij zal Zijn erve niet verlaten. |
Psalm 119:8 | Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. |
Psalm 119:53 | Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. |
Psalm 119:87 | Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. |
Spreuken 2:13 | [Van degenen,] die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; |
Spreuken 2:17 | Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; |
Spreuken 3:3 | Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten; bind ze aan uw hals, schrijf zij op de tafel uws harten. |