H5869 עַיִן
bron, oog, oogsteen

Bijbelteksten

Klaagliederen 3:48[Pe. Met] waterbeken loopt mijn oog neder, vanwege de breuk der dochter mijns volks.
Klaagliederen 3:49[Ain.] Mijn oog vliet, en kan niet ophouden, omdat er geen rust is;
Klaagliederen 3:51[Ain.] Mijn oog doet mijn ziele [moeite] aan, vanwege al de dochteren mijner stad.
Klaagliederen 4:17[Ain.] Nog bezweken ons onze ogen, [ziende] naar onze ijdele hulp; wij gaapten met ons gapen op een volk, [dat] niet kon verlossen.
Klaagliederen 5:17Daarom is ons hart mat, om deze dingen zijn onze ogen duister geworden.
Ezechiel 1:4Toen zag ik, en ziet, een stormwind kwam van het noorden af, een grote wolk, en een vuur [daarin] vervangen, en een glans was rondom die [wolk]; en uit het midden daarvan was als de verf van Hasmal, uit het midden des vuurs.
Ezechiel 1:7En hun voeten waren rechte voeten, en hun voetplanten waren gelijk de voetplanten van een kalf, en glinsterden gelijk de verf van glad koper.
Ezechiel 1:16De gedaante der raderen en derzelver maaksel was als de verf van een turkoois; en die vier hadden enerlei gelijkenis; daartoe was hun gedaante, en hun maaksel, alsof het ware een rad in het midden van een rad.
Ezechiel 1:18En hun velgen, die waren zo hoog, dat zij vreselijk waren; en hun velgen waren vol ogen rondom aan die vier [raderen].
Ezechiel 1:22En over de hoofden der dieren was de gelijkenis eens uitspansels, gelijk de verf van het vreselijke kristal, van boven af over hun hoofden uitgespreid.
Ezechiel 1:27En ik zag als de verf van Hasmal, als de gedaante van vuur rondom daarbinnen, van de gedaante Zijner lenden en opwaarts; en van de gedaante Zijner lenden en nederwaarts, zag ik als de gedaante van vuur, en glans aan Hem rondom.
Ezechiel 4:12En gij zult een gerstekoek eten, en dien zult gij met drek van des mensen afgang bakken voor hun ogen.
Ezechiel 5:8Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Ziet, Ik [wil] aan u, ja Ik, want Ik zal gerichten in het midden van u oefenen, voor de ogen van die heidenen.
Ezechiel 5:11Daarom [zo waarachtig als] Ik leef, spreekt de Heere HEERE (omdat gij Mijn heiligdom verontreinigd hebt met al uw verfoeiselen, en met al uw gruwelen), zo Ik ook niet daarom [u] verminderen, en Mijn oog [u] niet verschonen zal, en Ik ook niet zal sparen!
Ezechiel 5:14Daartoe zal Ik u ter woestheid en ter smaadheid zetten onder de heidenen, die rondom u zijn, voor de ogen van al degene, die voorbijgaat.
Ezechiel 6:9Dan zullen uw ontkomenen Mijner gedenken onder de heidenen, waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren; en zij zullen een walging aan zichzelven hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben.
Ezechiel 7:4En Mijn oog zal u niet verschonen, en Ik zal niet sparen; maar Ik zal uw wegen op u brengen, en uw gruwelen zullen in het midden van u zijn, en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben.
Ezechiel 7:9En Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal u geven naar uw wegen, en uw gruwelen zullen in het midden van u zijn; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben, Die slaat.
Ezechiel 8:2Toen zag ik, en ziet, een gelijkenis, als de gedaante van vuur; van de gedaante Zijner lenden en nederwaarts was vuur; en van Zijn lenden en opwaarts, als de gedaante ener klaarheid, als de verf van Hasmal.
Ezechiel 8:5En Hij zeide tot mij: Mensenkind, hef nu uw ogen op naar den weg van het noorden; en ik hief mijn ogen op naar den weg van het noorden, en ziet, tegen het noorden aan de poort van het altaar was dit beeld der ijvering, in den ingang.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs