Genesis 44:13 | Toen scheurden zij hun klederen; en ieder man laadde zijn ezel op, en zij keerden weder naar de stad. |
Genesis 47:21 | En aangaande het volk, dat zette hij over in de steden, van het ene uiterste der palen van Egypte, tot aan het andere uiterste deszelven. |
Exodus 1:11 | En zij zetten oversten der schattingen over hetzelve, om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses. |
Exodus 9:29 | Toen zeide Mozes tot hem: Wanneer ik ter stad uitgegaan zal zijn, zo zal ik mijn handen uitbreiden voor den HEERE; de donder zal ophouden, en de hagel zal niet meer zijn; opdat gij weet, dat de aarde des HEEREN is! |
Exodus 9:33 | Zo ging Mozes van Farao ter stad uit, en breidde zijn handen tot den HEERE; de donder en de hagel hielden op, en de regen werd niet [meer] uitgegoten op de aarde. |
Leviticus 14:40 | Zo zal de priester gebieden, dat zij de stenen, in welke die plaag is, uitbreken, en dezelve tot buiten de stad werpen, aan een onreine plaats; |
Leviticus 14:41 | En dat huis zal hij rondom van binnen doen schrabben, en zij zullen het stof, dat zij afgeschrabd hebben, tot buiten de stad aan een onreine plaats uitstorten. |
Leviticus 14:45 | Daarom zal men dat huis, zijn stenen, en zijn hout even afbreken, mitsgaders al het leem van het huis, en men zal het tot buiten de stad uitvoeren, aan een onreine plaats. |
Leviticus 14:53 | Den levenden vogel nu zal hij tot buiten de stad, in het open veld, laten vliegen; zo zal hij over het huis verzoening doen, en het zal rein zijn. |
Leviticus 25:29 | Insgelijks, wanneer iemand een woonhuis [in] een bemuurde stad zal verkocht hebben, zo zal zijn lossing zijn, totdat het jaar zijner verkoping volkomen zal zijn; in een vol jaar zal zijn lossing wezen. |
Leviticus 25:30 | Maar is het, dat het niet gelost wordt, tegen dat hem het gehele jaar zal vervuld zijn, zo zal dat huis, hetwelk in die stad is, die een muur heeft, voor altoos blijven aan hem, die dat gekocht heeft, onder zijn geslachten; het zal in het jubeljaar niet uitgaan. |
Leviticus 25:32 | Aangaande de steden der Levieten, [en] de huizen der steden hunner bezitting; de Levieten zullen een eeuwige lossing hebben. |
Leviticus 25:33 | En als men onder de Levieten lossing zal gedaan hebben, zo zal de koop van het huis en van de stad zijner bezitting in het jubeljaar uitgaan; want de huizen van de steden der Levieten zijn hun bezitting in het midden van de kinderen Israëls. |
Leviticus 25:34 | Doch het veld van de voorstad hunner steden zal niet verkocht worden; want het is een eeuwige bezitting voor hen. |
Leviticus 26:25 | Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de wraak des verbonds wreken zal, zodat gij in uw steden vergaderd zult worden; dan zal Ik de pest in het midden van u zenden, en gij zult in de hand des vijands overgegeven worden. |
Leviticus 26:31 | En Ik zal uw steden een woestijn maken, en uw heiligdommen verwoesten; en Ik zal uw liefelijken reuk niet rieken. |
Leviticus 26:33 | Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien; en een zwaard achter u uittrekken; en uw land zal woest, en uw steden zullen een woestijn zijn. |
Numeri 13:19 | En hoedanig het land zij, waarin hetzelve woont, of het goed zij of kwaad; en hoedanig de steden zijn, in dewelke hetzelve woont, of in legers, of in sterkten; |
Numeri 13:28 | Behalve dat het een sterk volk is, hetwelk in dat land woont, en de steden zijn vast, [en] zeer groot; en ook hebben wij daar kinderen van Enak gezien. |
Numeri 20:16 | Toen riepen wij tot den HEERE, en Hij hoorde onze stem, en Hij zond een Engel, en Hij leidde ons uit Egypte; en ziet, wij zijn te Kades, en stad aan het uiterste uwer landpale. |