Numeri 29:23 | Verder op den vierden dag: tien varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren; |
Deuteronomium 1:15 | Zo nam ik de hoofden uwer stammen, wijze en ervarene mannen, en stelde hen tot hoofden over u, oversten van duizenden, en oversten van honderden, en oversten van vijftigen, en oversten van tienen, en ambtlieden voor uw stammen. |
Deuteronomium 4:13 | Toen verkondigde Hij u Zijn verbond, dat Hij u gebood te doen, de tien woorden, en schreef ze op twee stenen tafelen. |
Deuteronomium 10:4 | Toen schreef Hij op de tafelen, naar het eerste schrift, de tien woorden, die de HEERE, ten dage der verzameling, op den berg, uit het midden des vuurs, tot ulieden gesproken had; en de HEERE gaf ze mij. |
Jozua 15:57 | Kain, Gibea, en Timna; tien steden en haar dorpen. |
Jozua 17:5 | En aan Manasse vielen tien snoeren toe, behalve het land Gilead en Bazan, dat op gene zijde van de Jordaan is. |
Jozua 21:5 | En aan de overgebleven kinderen van Kahath vielen, bij het lot, van de huisgezinnen van den stam van Efraim, en van den stam van Dan, en van den halven stam van Manasse, tien steden. |
Jozua 21:26 | Al de steden voor de huisgezinnen van de overige kinderen van Kahath zijn tien, met haar voorsteden. |
Jozua 22:14 | En tien vorsten met hem, van ieder vaderlijk huis een vorst, uit al de stammen van Israel; en zij waren een ieder een hoofd van het huis hunner vaderen over de duizenden van Israel. |
Jozua 24:29 | En het geschiedde na deze dingen, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, stierf, oud zijnde honderd en tien jaren. |
Richteren 1:4 | En Juda toog op, en de HEERE gaf de Kanaanieten en de Ferezieten in hun hand; en zij sloegen hen bij Bezek, tien duizend man. |
Richteren 2:8 | Maar als Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, gestorven was, honderd en tien jaren oud zijnde; |
Richteren 3:29 | En zij sloegen de Moabieten te dier tijd, omtrent tien duizend man, allen vette en allen strijdbare mannen, dat er niet een man ontkwam. |
Richteren 4:6 | En zij zond heen en riep Barak, den zoon van Abinoam, van Kedes-nafthali; en zij zeide tot hem: Heeft de HEERE, de God Israels, niet geboden: Ga heen en trek op den berg Thabor, en neem met u tien duizend man, van de kinderen van Nafthali, en van de kinderen van Zebulon? |
Richteren 4:10 | Toen riep Barak Zebulon en Nafthali bijeen te Kedes, en hij toog op, op zijn voeten, [met] tien duizend man; ook toog Debora met hem op. |
Richteren 4:14 | Debora dan zeide tot Barak: Maak u op; want dit is de dag, in welken de HEERE Sisera in uw hand gegeven heeft; is de HEERE niet voor uw aangezicht henen uitgetogen? Zo trok Barak van den berg Thabor af, en tien duizend man achter hem. |
Richteren 6:27 | Toen nam Gideon tien mannen uit zijn knechten, en deed, gelijk als de HEERE tot hem gesproken had. Doch het geschiedde, dewijl hij zijns vaders huis en de mannen van die stad vreesde, van het te doen bij dag, dat hij het deed bij nacht. |
Richteren 7:3 | Nu dan, roep nu uit voor de oren des volks, zeggende: Wie blode en versaagd is, die kere weder, en spoede zich naar het gebergte van Gilead! Toen keerden uit het volk weder twee en twintig duizend, dat er tien duizend overbleven. |
Richteren 12:11 | En na hem richtte Israel Elon, de Zebuloniet, en hij richtte Israel tien jaren. |
Richteren 17:10 | Toen zeide Micha tot hem: Blijf bij mij, en wees mij tot een vader en tot een priester; en ik zal u jaarlijks geven tien zilverlingen, en orde van klederen, en uw leeftocht; alzo ging de Leviet [met hem]. |