2 Koningen 24:14 | En hij voerde gans Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangenen, en alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des lands. |
2 Koningen 25:25 | Maar het geschiedde in de zevende maand, dat Ismael, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijk zaad, kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, dat hij stierf; mitsgaders de Joden en de Chaldeen, die met hem te Mizpa waren. |
1 Kronieken 6:61 | Maar de kinderen van Kahath, die overgebleven waren, hadden van het huisgezin van den stam, uit den halven stam van half Manasse, bij het lot, tien steden. |
1 Kronieken 29:7 | En zij gaven, tot den dienst van het huis Gods, vijf duizend talenten gouds, en tien duizend drachmen, en tien duizend talenten zilvers, en achttien duizend talenten kopers, en honderd duizend talenten ijzers. |
2 Kronieken 4:1 | Hij maakte ook een koperen altaar, van twintig ellen in zijn lengte, en twintig ellen in zijn breedte, en tien ellen in zijn hoogte. |
2 Kronieken 4:2 | Daartoe maakte hij de gegoten zee; van tien ellen was zij, van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer van dertig ellen omving ze rondom. |
2 Kronieken 4:3 | Onder dezelve nu was de gelijkenis van runderen, rondom henen, die omsingelende, tien in een el, omringende de zee rondom; twee rijen dezer runderen waren in haar gieting gegoten. |
2 Kronieken 4:6 | En hij maakte tien wasvaten, en stelde vijf ter rechter- en vijf ter linkerhand, om daarin te wassen; wat ten brandoffer behoort, staken zij daarin; maar de zee was, opdat de priesters zich daarin zouden wassen. |
2 Kronieken 4:7 | Hij maakte ook tien gouden kandelaren, naar hun wijze, en hij stelde ze in den tempel, vijf aan de rechterhand, en vijf aan de linkerhand. |
2 Kronieken 4:8 | Ook maakte hij tien tafelen, en hij zette ze in den tempel, vijf aan de rechterhand, en vijf aan de linkerhand; en hij maakte honderd gouden sprengbekkens. |
2 Kronieken 14:1 | Zo ontsliep Abia met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids, en zijn zoon Asa werd koning in zijn plaats. In zijn dagen was het land tien jaren stil. |
2 Kronieken 25:11 | Amazia nu sterkte zich, en leidde zijn volk uit, en toog in het Zoutdal, en sloeg van de kinderen van Seir tien duizend. |
2 Kronieken 25:12 | Daartoe vingen de kinderen van Juda tien duizend levend, en brachten ze op de hoogte der steenrots, en stieten hen van de spits der steenrots af, dat zij allen barstten. |
2 Kronieken 27:5 | Hij krijgde ook tegen den koning der kinderen Ammons, en had de overhand over hen, zodat de kinderen Ammons in datzelfde jaar hem gaven honderd talenten zilvers, en tien duizend kor tarwe, en tien duizend gerst; dit brachten hem de kinderen Ammons wederom, ook in het tweede en in het derde jaar. |
2 Kronieken 30:24 | Want Jehizkia, de koning van Juda, gaf de gemeente duizend varren en zeven duizend schapen; en de vorsten gaven de gemeente duizend varren en tien duizend schapen; de priesteren nu hadden zich in menigte geheiligd. |
2 Kronieken 36:9 | Acht jaren was Jojachin oud, als hij koning werd, en regeerde drie maanden en tien dagen te Jeruzalem, en deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. |
Ezra 1:10 | Dertig gouden bekers, vierhonderd en tien andere zilveren bekers; andere vaten, duizend. |
Ezra 8:12 | En van de kinderen van Azgad, Johanan, de zoon van Katan; en met hem honderd en tien manspersonen. |
Ezra 8:24 | Toen scheidde ik twaalf uit van de oversten der priesteren: Serebja, Hasabja, en tien van hun broederen met hen. |
Nehemia 4:12 | En het geschiedde, als de Joden die bij hen woonden, kwamen, dat zij het ons [wel] tienmaal zeiden, uit al de plaatsen, [door] dewelke gij tot ons wederkeert. |