H6310 פֶּה
mond, hoek

Bijbelteksten

Nehemia 9:20En Gij hebt Uw goeden Geest gegeven om hen te onderwijzen; en Uw Manna hebt Gij niet geweerd van hun mond, en water hebt Gij hun gegeven voor hun dorst.
Esther 7:8Toen de koning wederkwam uit den hof van het paleis in het huis van den maaltijd des wijns, zo was Haman gevallen op het bed, waarop Esther was. Toen zeide de koning: Zou hij ook wel de koningin verkrachten bij mij in het huis? Het woord ging uit des konings mond, en zij bedekten Hamans aangezicht.
Job 1:15Doch de Sabeers deden een inval, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen.
Job 1:17Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: De Chaldeen stelden drie hopen, en vielen op de kemelen aan, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen.
Job 3:1Daarna opende Job zijn mond, en vervloekte zijn dag.
Job 5:15Maar Hij verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de hand des sterken.
Job 5:16Zo is voor den arme verwachting; en de boosheid stopt haar mond toe.
Job 7:11Zo zal ik ook mijn mond niet wederhouden, ik zal spreken in benauwdheid mijns geestes; ik zal klagen in bitterheid mijner ziel.
Job 8:2Hoe lang zult gij deze dingen spreken, en de redenen uws monds een geweldige wind zijn?
Job 8:21Totdat Hij uw mond met gelach vervulle, en uw lippen met gejuich.
Job 9:20Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren.
Job 15:5Want uw mond leert uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren.
Job 15:6Uw mond verdoemt u, en niet ik; en uw lippen getuigen tegen u.
Job 15:13Dat gij uw geest keert tegen God, en [zulke] redenen uit uw mond laat uitgaan.
Job 15:30Hij zal van de duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas zijns monds.
Job 16:5Ik zou u versterken met mijn mond, en de beweging mijner lippen zou zich inhouden.
Job 16:10Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich te zamen aan mij.
Job 19:16Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem.
Job 20:12Indien het kwaad in zijn mond zoet is, hij dat verbergt, onder zijn tong,
Job 21:5Ziet mij aan, en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond.

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken