H6440 פָּנִים
aangezicht, blik, verschijning, tegenwoordigheid, toorn, richting, doel,voorkant, voorzijde

Bijbelteksten

Jeremia 9:7Daarom zegt de HEERE der heirscharen alzo: Ziet, Ik zal hen smelten en zal hen beproeven; want hoe zou Ik [anders] doen ten aanzien der dochter Mijns volks?
Jeremia 9:13En de HEERE zeide: Omdat zij Mijn wet, die Ik voor hun aangezicht gegeven had, verlaten hebben, en naar Mijn stem niet gehoord, noch daarnaar gewandeld hebben;
Jeremia 9:22Spreek: Zo spreekt de HEERE: Ja, een dood lichaam des mensen zal liggen, als mest op het open veld, en als een garve achter den maaier, die niemand opzamelt.
Jeremia 13:17Zult gijlieden dat dan nog niet horen, zo zal mijn ziel in verborgene plaatsen wenen vanwege den hoogmoed, en mijn oog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen, omdat des HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd.
Jeremia 13:26Zo zal Ik ook uw zomen ontbloten boven uw aangezicht, en uw schande zal gezien worden.
Jeremia 14:16En het volk, tot hetwelk zij profeteren, zullen op de straten van Jeruzalem weggeworpen zijn vanwege den honger en het zwaard; en er zal niemand zijn, die hen begrave, hen, hun vrouwen, en hun zonen, en hun dochteren; alzo zal Ik hun boosheid over hen uitstorten.
Jeremia 15:1Maar de HEERE zeide tot mij: Al stond Mozes en Samuel voor Mijn aangezicht, zo zou [toch] Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf ze weg van Mijn aangezicht, en laat ze uitgaan.
Jeremia 15:9Zij, die zeven baarde, is zwak geworden; zij heeft haar ziel uitgeblazen, haar zon is ondergegaan, als het nog dag was; zij is beschaamd en schaamrood geworden; en hunlieder overblijfsel zal Ik aan het zwaard overgeven, voor het aangezicht hunner vijanden, spreekt de HEERE.
Jeremia 15:17Ik heb in den raad der bespotters niet gezeten, noch ben van vreugde opgesprongen; vanwege Uw hand heb ik alleen gezeten, want Gij hebt mij [met] gramschap vervuld.
Jeremia 15:19Daarom zegt de HEERE alzo: Zo gij zult wederkeren, zo zal Ik u doen wederkeren; gij zult voor Mijn aangezicht staan; en zo gij het kostelijke van het snode uittrekt, zult gij als Mijn mond zijn; laat hen tot u wederkeren, maar gij zult tot hen niet wederkeren.
Jeremia 16:4Zij zullen pijnlijke doden sterven, zij zullen niet beklaagd noch begraven worden, zij zullen tot mest op den aardbodem zijn, en zij zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden, en hun dode lichamen zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn.
Jeremia 16:17Want Mijn ogen zijn op al hun wegen; zij zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen, noch hun ongerechtigheid verholen van voor Mijn ogen.
Jeremia 17:16Ik heb toch niet aangedrongen, meer dan een herder achter U [betaamde]; ook heb ik den dodelijken dag niet begeerd, Gij weet [het]; wat uit mijn lippen is gegaan, is voor Uw aangezicht geweest.
Jeremia 18:17Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht des vijands; Ik zal hun den nek en niet het aangezicht laten zien, ten dage huns verderfs.
Jeremia 18:20Zal dan kwaad voor goed vergolden worden? want zij hebben mijn ziel een kuil gegraven; gedenk, dat ik voor Uw aangezicht gestaan heb, om goed voor hen te spreken, om Uw grimmigheid van hen af te wenden.
Jeremia 18:23Doch Gij, HEERE! weet al hun raad tegen mij ten dode; maak geen verzoening over hun ongerechtigheid, en delg hun zonde niet uit van voor Uw aangezicht; maar laat hen nedergeveld worden voor Uw aangezicht; handel [alzo] met hen, ten tijde Uws toorns.
Jeremia 19:7Want Ik zal den raad van Juda en Jeruzalem in deze plaats verijdelen, en zal hen voor het aangezicht hunner vijanden doen vallen door het zwaard, en door de hand dergenen, die hun ziel zoeken; en Ik zal hun dode lichamen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze geven.
Jeremia 21:8En tot dit volk zult gij zeggen: Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik stel voor ulieder aangezicht den weg des levens en den weg des doods.
Jeremia 21:10Want Ik heb Mijn aangezicht tegen deze stad gesteld ten kwade, en niet ten goede, spreekt de HEERE; zij zal gegeven worden in de hand des konings van Babel, en hij zal ze met vuur verbranden.
Jeremia 21:12O huis Davids! zo zegt de HEERE: Richt des morgens recht, en verlost den beroofde uit den hand des verdrukkers; opdat Mijn gramschap niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs