H6605 פָּתַח
grave, loose, engrave, open, out, wide, put off,
Job 39:8 | Wie heeft den woudezel vrij henengezonden, en wie heeft de banden des wilden ezels gelost? |
Job 41:5 | Wie zou de deuren zijns aangezichts opendoen? Rondom zijn tanden is verschrikking. |
Psalm 5:10 | Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij. |
Psalm 30:12 | Gij hebt mij mijn weeklage veranderd in een rei; Gij hebt mijn zak ontbonden, en mij met blijdschap omgord; |
Psalm 37:14 | [Cheth.] De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hun boog gespannen, om den ellendige en nooddruftige neder te vellen, om te slachten, die oprecht van weg zijn. |
Psalm 38:14 | Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, [die] zijn mond niet opendoet. |
Psalm 39:10 | Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan. |
Psalm 49:5 | Ik zal mijn oor neigen tot een spreuk; ik zal mijn verborgene rede openen op de harp. |
Psalm 51:17 | Heere, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen. |
Psalm 78:2 | Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten, van ouds her; |
Psalm 78:23 | Daar Hij den wolken van boven gebood, en de deuren des hemels opende; |
Psalm 102:21 | Om het zuchten der gevangenen te horen, om los te maken de kinderen des doods; |
Psalm 104:28 | Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. |
Psalm 105:20 | De koning zond, en deed hem ontslaan; de heerser der volken liet hem los. |
Psalm 105:41 | Hij opende een steenrots, en er vloeiden wateren uit, [die] gingen door de dorre plaatsen [als] een rivier. |
Psalm 106:17 | De aarde deed zich open, en verslond Dathan, en overdekte de vergadering van Abiram. |
Psalm 109:2 | Want de mond des goddelozen en de mond des bedrogs zijn tegen mij opengedaan; zij hebben met mij gesproken met een valse tong. |
Psalm 116:16 | Och, HEERE! zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon Uwer dienstmaagd; Gij hebt mijn banden losgemaakt. |
Psalm 118:19 | Doet mij de poorten der gerechtigheid open, ik zal daardoor ingaan, ik zal den HEERE loven. |
Psalm 145:16 | [Pe.] Gij doet Uw hand open, en verzadigt al wat er leeft, [naar Uw] welbehagen. |