H7138 קָרוֹב
next, near, nigh, neighbour, kin, at hand,

Bijbelteksten

Ruth 2:20Toen zeide Naomi tot haar schoondochter: Gezegend zij den HEERE, Die Zijn weldadigheid niet heeft nagelaten aan de levenden en aan de doden! Voorts zeide Naomi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij is een van onze lossers.
Ruth 3:12Nu dan, wel is waar, dat ik een losser ben; maar er is nog een losser, nader dan ik.
2 Samuel 19:42Toen antwoordden alle mannen van Juda tegen de mannen van Israel: Omdat de koning ons na verwant is; en waarom zijt gij nu toornig over deze zaak? Hebben wij dan enigszins gegeten van des konings [kost], of heeft hij ons een geschenk geschonken?
1 Koningen 8:46Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat verre of nabij is.
1 Koningen 21:2Dat Achab sprak tot Naboth, zeggende: Geef mij uw wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof, dewijl hij nabij mijn huis is; en ik zal u daarvoor geven een wijngaard, die beter is dan die; [of], zo het goed in uw ogen is, zal ik u in geld deszelfs waarde geven.
1 Kronieken 12:40En ook de naasten aan hen, tot aan Issaschar, en Zebulon, en Nafthali, brachten brood op ezelen, en op kemelen, en op muildieren, en op runderen, meelspijs, stukken vijgen, en stukken rozijnen, en wijn, en olie, en runderen, en klein vee in menigte; want er was blijdschap in Israel.
2 Kronieken 6:36Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in een land, dat verre of nabij is;
Nehemia 13:4Eljasib nu, de priester, die gesteld was over de kamer van het huis onzes Gods, was voor dezen nabestaande van Tobia geworden.
Esther 1:14De naasten nu bij hem waren Carsena, Sethar, Admatha, Tharsis, Meres, Marsena, Memuchan, zeven vorsten der Perzen en der Meden, die het aangezicht des konings zagen, die vooraan zaten in het koninkrijk),
Esther 9:20En Mordechai beschreef deze geschiedenissen; en hij zond brieven aan al de Joden, die in al de landschappen van den koning Ahasveros waren, dien, die nabij, en dien, die verre waren,
Job 17:12Den nacht verstellen zij in den dag; het licht is nabij [den ondergang] vanwege de duisternis.
Job 19:14Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij.
Job 20:5Dat het gejuich de goddelozen van nabij geweest is, en de vreugde des huichelaars voor een ogenblik?
Psalm 15:3Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste;
Psalm 22:12Zo wees niet verre van mij, want benauwdheid is nabij; want er is geen helper.
Psalm 34:19[Koph.] De HEERE is nabij de gebrokenen van harte, en Hij behoudt de verslagenen van geest.
Psalm 38:12Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre.
Psalm 75:2Wij loven U, o God; wij loven, dat Uw Naam nabij is; men vertelt Uw wonderen.
Psalm 85:10Zekerlijk, Zijn heil is nabij degenen, die Hem vrezen, opdat in ons land eer wone.
Psalm 119:151[Maar] Gij, HEERE! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs