1 Kronieken 12:3 | Het hoofd was Ahiezer, en Joas, zonen van Semaa, den Gibeathiet; daarna Jeziel en Pelet, zonen van Azmaveth, en Beracha, en Jehu, de Anathothiet. |
1 Kronieken 12:9 | Ezer was het hoofd; Obadja de tweede; Eliab de derde; |
1 Kronieken 12:14 | Dezen waren van de kinderen van Gad, hoofden des heirs; een van de kleinsten was over honderd, en de grootste over duizend. |
1 Kronieken 12:18 | En de Geest toog Amasai aan, den overste der hoofdlieden, [en hij zeide]: Wij zijn uw, o David, en met u zijn wij, gij, zoon van Isai. Vrede, vrede zij u, en vrede uw helperen; want uw God helpt u. Toen nam David hen aan, en stelde hen tot hoofden der benden. |
1 Kronieken 12:19 | Er vielen ook van Manasse tot David, toen hij met de Filistijnen kwam, om tegen Saul te strijden, alhoewel zij hen niet hielpen; want de vorsten der Filistijnen verlieten hem met raad, zeggende: Met [gevaar van] onze hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen. |
1 Kronieken 12:20 | Toen hij naar Ziklag toog, vielen tot hem uit Manasse: Adnah, en Jozabad, en Jediael, en Michael, en Jozabad, en Elihu, en Zillethai; hoofden der duizenden, die in Manasse waren. |
1 Kronieken 12:23 | En dit zijn de getallen der hoofden dergenen, die toegerust waren ten heire, die tot David te Hebron kwamen, om het koninkrijk van Saul tot hem te wenden, naar den mond des HEEREN: |
1 Kronieken 12:32 | En van de kinderen van Issaschar, die ervaren waren in het verstand van de tijden, om te weten wat Israel doen moest; hun hoofden waren tweehonderd, en alle hun broeders [pasten] op hun woord; |
1 Kronieken 14:15 | En het zal geschieden, als gij hoort het geruis van een gang in de toppen der moerbezienbomen, kom dan uit ten strijde; want God zal voor uw aangezicht uitgegaan zijn, om het leger der Filistijnen te slaan. |
1 Kronieken 15:12 | En hij zeide tot hen: Gijlieden zijt hoofden der vaderen onder de Levieten; heiligt u, gij en uw broeders, dat gij de ark des HEEREN, des Gods van Israel, opbrengt, ter [plaatse], [die] ik voor haar bereid heb. |
1 Kronieken 16:5 | Asaf was het hoofd, en Zecharja de tweede na hem; Jeiel, en Semiramoth, en Jehiel, en Mattithja, en Eliab, en Benaja, en Obed-edom, en Jeiel, met instrumenten der luiten en met harpen; en Asaf liet zich horen met cimbalen; |
1 Kronieken 16:7 | Te dienzelven dage gaf David ten eerste [dezen psalm], om den HEERE te loven, door den dienst van Asaf, en zijn broederen. |
1 Kronieken 20:2 | En David nam de kroon huns konings van zijn hoofd, en hij bevond haar in gewicht een talent gouds, en daar was edelgesteente aan; en zij werd op Davids hoofd [gezet], en hij voerde zeer veel roofs uit de stad. |
1 Kronieken 23:8 | De kinderen van Ladan waren [dezen]: Jehiel, het hoofd, en Zetham, en Joel; drie. |
1 Kronieken 23:9 | De kinderen van Simei waren Selomith, en Haziel, en Haran, drie; dezen waren de hoofden der vaderen van Ladan. |
1 Kronieken 23:11 | En Jahath was het hoofd, en Zizza de tweede; maar Jeus en Beria hadden niet vele kinderen; daarom waren zij in het vaderlijke huis maar van een telling. |
1 Kronieken 23:16 | Van de kinderen van Gersom was Sebuel het hoofd. |
1 Kronieken 23:17 | De kinderen van Eliezer nu waren [dezen]: Rehabja het hoofd; en Eliezer had geen andere kinderen, maar de kinderen van Rehabja vermeerderden ten hoogste. |
1 Kronieken 23:18 | Van de kinderen van Jizhar was Selomith het hoofd. |
1 Kronieken 23:19 | Aangaande de kinderen van Hebron: Jeria was het hoofd, Amarja de tweede, Jahaziel de derde, en Jekameam de vierde. |