Job 6:26 | Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn? |
Job 7:7 | Gedenk, dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen, om het goede te zien. |
Job 7:11 | Zo zal ik ook mijn mond niet wederhouden, ik zal spreken in benauwdheid mijns geestes; ik zal klagen in bitterheid mijner ziel. |
Job 8:2 | Hoe lang zult gij deze dingen spreken, en de redenen uws monds een geweldige wind zijn? |
Job 9:18 | Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen, maar Hij verzadigt mij met bitterheden. |
Job 10:12 | Benevens het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard. |
Job 12:10 | In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen. |
Job 15:2 | Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind? |
Job 15:13 | Dat gij uw geest keert tegen God, en [zulke] redenen uit uw mond laat uitgaan. |
Job 15:30 | Hij zal van de duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas zijns monds. |
Job 16:3 | Zal er een einde zijn aan de winderige woorden? Of wat stijft u, dat gij [alzo] antwoordt? |
Job 17:1 | Mijn geest is verdorven, mijn dagen worden uitgeblust, de graven zijn voor mij. |
Job 19:17 | Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. |
Job 20:3 | Ik heb aangehoord een bestraffing, die mij schande aandoet; maar de geest zal uit mijn verstand voor mij antwoorden. |
Job 21:4 | Is (mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn? |
Job 21:18 | Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt; |
Job 26:13 | Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. |
Job 27:3 | Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus; |
Job 28:25 | Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; |
Job 30:15 | Men is [met] verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt als een wind mijn edele [ziel], en mijn heil is als een wolk voorbijgegaan. |