H9014 מ ם
Mem

Bijbelteksten

Genesis 34:26Zij sloegen ook Hemor, en zijn zoon Sichem, dood met de scherpte des zwaards; en zij namen Dina uit Sichems huis, en gingen van daar.
Genesis 35:1Daarna zeide God tot Jakob: Maak u op, trek op naar Beth-el, en woon aldaar; en maak daar een altaar dien God, Die u verscheen, toen gij vluchttet voor het aangezicht van uw broeder Ezau.
Genesis 35:7En hij bouwde aldaar een altaar, en noemde die plaats El Beth-el; want God was hem aldaar geopenbaard geweest, als hij voor zijns broeders aangezicht vlood.
Genesis 35:8En Debora, de voedster van Rebekka, stierf, en zij werd begraven onder aan Beth-el; onder dien eik, welks naam hij noemde Allon-bachuth.
Genesis 35:9En God verscheen Jakob wederom, als hij van Paddan-aram gekomen was; en Hij zegende hem.
Genesis 35:11Voorts zeide God tot hem: Ik ben God de Almachtige! wees vruchtbaar, en vermenigvuldig! Een volk, ja, een hoop der volken zal uit u worden, en koningen zullen uit uw lenden voortkomen.
Genesis 35:13Toen voer God van hem op in die plaats, waar Hij met hem gesproken had.
Genesis 35:16En zij reisden van Beth-el; en er was nog een kleine streek lands om tot Efrath te komen; en Rachel baarde, en zij had het hard in haar baren.
Genesis 35:21Toen verreisde Israel, en hij spande zijn tent op gene zijde van Migdal-eder.
Genesis 36:2Ezau nam zijn vrouwen uit de dochteren van Kanaan, Ada, de dochter van Elon, den Hethiet, en Aholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, den Heviet;
Genesis 36:6Ezau nu had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaan geworven had, en was vertrokken naar een [ander] land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob.
Genesis 36:7Want hun have was te veel, om samen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon ze niet dragen vanwege hun vee.
Genesis 36:33En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats.
Genesis 36:34En Jobab stierf, en Husam, uit der Temanieten land, regeerde in zijn plaats.
Genesis 36:36En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats.
Genesis 36:37En Samla stierf, en Saul van Rehoboth, aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
Genesis 37:3En Israel had Jozef lief, boven al zijn zonen; want hij was hem een zoon des ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen rok.
Genesis 37:4Als nu zijn broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijn broederen liefhad, haatten zij hem, en konden hem niet vredelijk toespreken.
Genesis 37:14En hij zeide tot hem: Ga toch heen, zie naar den welstand van uw broederen, en naar den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal Hebron, en hij kwam te Sichem.
Genesis 37:17Zo zeide die man: Zij zijn van hier gereisd; want ik hoorde hen zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen na, en vond hen te Dothan.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen