Jonathan (zn. van Saul)

Bijbelteksten

1 Samuel 14:41Saul nu sprak tot den HEERE, den God Israels: Toon den onschuldige. Toen werd Jonathan en Saul geraakt, en het volk ging [vrij] uit.
1 Samuel 14:42Toen zeide Saul: Werpt [het lot] tussen mij en tussen mijn zoon Jonathan. Toen werd Jonathan geraakt.
1 Samuel 14:43Saul dan zeide tot Jonathan: Geef mij te kennen, wat gij gedaan hebt. Toen gaf het Jonathan hem te kennen, en zeide: Ik heb maar een weinig honigs geproefd, met het uiterste des stafs, dien ik in mijn hand had; zie [hier] ben ik, moet ik sterven?
1 Samuel 14:44Toen zeide Saul: Zo doe [mij] God, en zo doe Hij daartoe, Jonathan! gij moet den dood sterven.
1 Samuel 14:45Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jonathan sterven, die deze grote verlossing in Israel gedaan heeft? Dat zij verre! [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, als er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal; want hij heeft [dit] heden met God gedaan. Alzo verloste het volk Jonathan, dat hij niet stierf.
1 Samuel 14:49De zonen van Saul nu waren: Jonathan, en Isvi, en Malchi-sua; en de namen zijner twee dochteren waren [deze]: de naam der eerstgeborenen was Merab, en de naam der kleinste Michal.
1 Samuel 18:1Het geschiedde nu, als hij geeindigd had tot Saul te spreken, dat de ziel van Jonathan verbonden werd aan de ziel van David; en Jonathan beminde hem als zijn ziel.
1 Samuel 18:3Jonathan nu en David maakten een verbond, dewijl hij hem liefhad als zijn ziel.
1 Samuel 18:4En Jonathan deed zijn mantel af, dien hij aan had, en gaf hem aan David, ook zijn klederen, ja, tot zijn zwaard toe, en tot zijn boog toe, en tot zijn gordel toe.
1 Samuel 19:1Derhalve sprak Saul tot zijn zoon Jonathan en tot al zijn knechten, om David te doden. Doch Jonathan, Sauls zoon, had groot welgevallen aan David.
1 Samuel 19:2En Jonathan verkondigde het David, zeggende: Mijn vader Saul zoekt u te doden; nu dan, wacht u toch des morgens, en blijf in het verborgene, en versteek u.
1 Samuel 19:4Zo sprak dan Jonathan goed van David tot zijn vader Saul; en hij zeide tot hem: De koning zondige niet tegen zijn knecht David, omdat hij tegen u niet gezondigd heeft, en omdat zijn daden voor u zeer goed zijn.
1 Samuel 19:6Saul nu hoorde naar de stem van Jonathan; en Saul zwoer: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, hij zal niet gedood worden!
1 Samuel 19:7En Jonathan riep David, en Jonathan gaf hem al deze woorden te kennen; en Jonathan bracht David tot Saul, en hij was voor zijn aangezicht als gisteren [en] eergisteren.
1 Samuel 20:1Toen vluchtte David van Najoth bij Rama, en hij kwam, en zeide voor het aangezicht van Jonathan: Wat heb ik gedaan, wat is mijn misdaad, en wat is mijn zonde voor het aangezicht uws vaders, dat hij mijn ziel zoekt?
1 Samuel 20:3Toen zwoer David verder, en zeide: Uw vader weet zeer wel, dat ik genade in uw ogen gevonden heb; daarom heeft hij gezegd: Dat Jonathan dit niet wete, opdat hij zich niet bekommere; en zekerlijk, [zo waarachtig als] de HEERE leeft, en uw ziel leeft, er is maar als een schrede tussen mij en tussen den dood!
1 Samuel 20:4Jonathan nu zeide tot David: Wat uw ziel zegt, dat zal ik u doen.
1 Samuel 20:5En David zeide tot Jonathan: Zie, morgen is de nieuwe maan, dat ik zekerlijk met den koning zou aanzitten om te eten; zo laat mij gaan, dat ik mij op het veld verberge tot aan den derden avond.
1 Samuel 20:9Toen zeide Jonathan: Dat zij verre van u! Maar indien ik zekerlijk merkte, dat dit kwaad bij mijn vader ten volle besloten ware, dat het u zou overkomen, zou ik dat u dan niet te kennen geven?
1 Samuel 20:10David nu zeide tot Jonathan: Wie zal het mij te kennen geven, indien uw vader u wat hards antwoordt?

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel