Mattheus 21:24 | En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Ik zal u ook een woord vragen, hetwelk indien gij Mij zult zeggen, zo zal Ik u ook zeggen door wat macht Ik deze dingen doe. |
Mattheus 21:27 | En zij, Jezus antwoordende, zeiden: Wij weten het niet. En Hij zeide tot hen: Zo zeg Ik u ook niet, door wat macht Ik dit doe. |
Mattheus 21:31 | Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan? Zij zeiden tot Hem: De eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods. |
Mattheus 21:42 | Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, die de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks; van de Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? |
Mattheus 22:1 | En Jezus, antwoordende, sprak tot hen wederom door gelijkenissen, zeggende: |
Mattheus 22:18 | Maar Jezus, bekennende hun boosheid, zeide: |
Mattheus 22:29 | Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, niet wetende de Schriften, noch de kracht Gods. |
Mattheus 22:37 | En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand. |
Mattheus 22:41 | Als nu de Farizeen samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus, |
Mattheus 22:42 | En zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids [Zoon]. |
Mattheus 23:1 | Toen sprak Jezus tot de scharen en tot Zijn discipelen, |
Mattheus 23:8 | Doch gij zult niet rabbi genaamd worden; want Een is uw Meester, [namelijk] Christus; en gij zijt allen broeders. |
Mattheus 23:10 | Noch zult gij meesters genoemd worden; want Een is uw Meester, [namelijk] Christus. |
Mattheus 24:1 | En Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijn discipelen kwamen bij Hem, om Hem de gebouwen des tempels te tonen. |
Mattheus 24:2 | En Jezus zeide tot hen: Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik: Hier zal niet [een] steen op den [anderen] steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden. |
Mattheus 24:4 | En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Ziet toe, dat u niemand verleide. |
Mattheus 24:5 | Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden. |
Mattheus 24:23 | Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet. |
Mattheus 26:1 | En het is geschied, als Jezus al deze woorden geeindigd had, dat Hij tot Zijn discipelen zeide: |
Mattheus 26:4 | En beraadslaagden te zamen, dat zij Jezus met listigheid vangen en doden zouden. |