1 Samuel 1:1 | Daar was een man van Ramathaim-Zofim, van het gebergte van Efraim, wiens naam was Elkana, een zoon van Jerocham, den zoon van Elihu, den zoon van Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet. |
2 Koningen 8:25 | In het twaalfde jaar van Joram, den zoon van Achab, den koning van Israel, [begon] Ahazia, de zoon van Jeroham, den koning van Juda, te regeren. |
1 Kronieken 6:27 | Zijn zoon Eliab; zijn zoon Jeroham; zijn zoon Elkana. |
1 Kronieken 6:34 | Den zoon van Elkana, den zoon van Jeroham, den zoon van Eliel, den zoon van Toah, |
1 Kronieken 8:27 | En Jaaresja, en Elia, en Zichri waren zonen van Jeroham. |
1 Kronieken 9:8 | En Jibnea, de zoon van Jeroham, en Ela, de zoon van Uzzi, den zoon van Michri; en Mesullam, de zoon van Sefatja, den zoon van Reuel, den zoon van Jibnija; |
1 Kronieken 9:12 | En Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van Pashur, den zoon van Malchija; en Massi, de zoon van Adiel, den zoon van Jahzera, den zoon van Mesullam, den zoon van Mesillemith, den zoon van Immer. |
1 Kronieken 12:7 | En Joela en Zebadja, de zonen van Jeroham, van Gedor. |
1 Kronieken 27:22 | Over Dan was Azarel, de zoon van Jeroham. Dezen waren de oversten der stammen van Israel. |
2 Kronieken 23:1 | Doch in het zevende jaar versterkte zich Jojada, en nam de oversten der honderden, Azarja, den zoon van Jeroham, en Ismael, den zoon van Johanan, en Azarja, den zoon van Obed, en Maaseja, den zoon van Adaja, en Elisafat, den zoon van Zichri, met zich in een verbond; |
Nehemia 11:12 | En hun broederen, die het werk in het huis deden, waren achthonderd twee en twintig. En Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van Pelalja, den zoon van Amzi, den zoon van Zacharja, den zoon van Pashur, den zoon van Malchia; |