Morgen, Ochtend

Bijbelteksten

1 Samuel 1:19En zij stonden des morgens vroeg op, en zij aanbaden voor het aangezicht des HEEREN, en zij keerden weder, en kwamen tot hun huis te Rama. En Elkana bekende zijn huisvrouw Hanna, en de HEERE gedacht aan haar.
1 Samuel 5:4Toen zij nu des anderen daags des morgens vroeg opstonden, ziet, Dagon lag op zijn aangezicht ter aarde gevallen voor de ark des HEEREN; maar het hoofd van Dagon, en de beide palmen zijner handen afgehouwen, aan den dorpel; alleenlijk was Dagon daarop overgebleven.
1 Samuel 9:19En Samuel antwoordde Saul en zeide: Ik ben de ziener; ga op voor mijn aangezicht op de hoogte, dat gijlieden heden met mij eet; zo zal ik u morgen vroeg laten gaan, en alles, wat in uw hart is, zal ik u te kennen geven.
1 Samuel 9:26En zij stonden vroeg op; en het geschiedde, omtrent den opgang des dageraads, zo riep Samuel Saul op het dak, zeggende: Sta op, dat ik u gaan late. Toen stond Saul op, en zij beiden gingen uit, hij en Samuel, naar buiten.
1 Samuel 15:12Daarna maakte zich Samuel des morgens vroeg op, Saul tegemoet; en het werd Samuel geboodschapt, zeggende: Saul is te Karmel gekomen, en zie, hij heeft zich een pilaar gesteld; daarna is hij omgetogen, en doorgetrokken, en naar Gilgal afgekomen.
1 Samuel 17:16De Filistijn nu trad toe, des morgens vroeg en des avonds. Alzo stelde hij zich [daar] veertig dagen lang.
1 Samuel 17:20Toen maakte zich David des morgens vroeg op, en hij liet de schapen bij den hoeder, en hij nam het op, en ging henen, gelijk als Isai hem bevolen had; en hij kwam aan den wagenburg, als het heir in slagorde uittoog, en men ten strijde riep.
1 Samuel 25:36Toen nu Abigail tot Nabal kwam, ziet, zo had hij een maaltijd in zijn huis, als eens konings maaltijd; en het hart van Nabal was vrolijk op denzelven, en hij was zeer dronken; daarom gaf zij hem niet een woord, klein noch groot, te kennen, tot aan het morgenlicht.
1 Samuel 29:10Nu dan, maak u morgen vroeg op met de knechten uws heren, die met u gekomen zijn; en als gijlieden u morgen vroeg zult opgemaakt hebben, en het ulieden licht geworden is, zo gaat heen.
2 Samuel 15:2Ook maakte zich Absalom des morgens vroeg op, en stond aan de zijde van den weg der poort. En het geschiedde, dat Absalom allen man, die een geschil had, om tot den koning ten gerichte te komen, tot zich riep, en zeide: Uit welke stad zijt gij? Als hij dan zeide: Uw knecht is uit een der stammen Israels;
2 Koningen 3:22En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, en de zon over dat water oprees, zagen de Moabieten dat water tegenover rood, gelijk bloed.
2 Koningen 19:35Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de Engel des HEEREN uitvoer, en sloeg in het leger van Assyrie honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen.
2 Kronieken 20:20En zij maakten zich des morgens vroeg op, en togen uit naar de woestijn van Thekoa; en als zij uittogen, stond Josafat en zeide: Hoort mij, o Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem! Gelooft in den HEERE, uw God, zo zult gij bevestigd worden; gelooft aan Zijn profeten, en gij zult voorspoedig zijn.
Nehemia 4:21Alzo waren wij doende aan het werk; en de helft van hen hielden de spiesen, van het opgaan des dageraads tot het voortkomen der sterren toe.
Job 1:5Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job henenzond, en hen heiligde en des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde [naar] hun aller getal; want Job zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. Alzo deed Job al die dagen.
Job 3:9Dat de sterren van zijn schemertijd verduisterd worden; hij wachte naar het licht, en het worde niet; en hij zie niet de oogleden des dageraads!
Job 7:18En dat Gij hem bezoekt in elken morgenstond; dat Gij hem in elken ogenblik beproeft?
Job 11:17Ja, [uw] tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn.
Job 24:17Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij [in] de strikken van des doods schaduw.
Job 38:12Hebt gij van uw dagen den morgenstond geboden? Hebt gij den dageraad zijn plaats aangewezen?

Livius Onderwijs