Job 41:9 | Elk een zijner niezingen doet een licht schijnen; en zijn ogen zijn als de oogleden des dageraads. |
Psalm 46:6 | God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken van den morgenstond. |
Psalm 49:15 | Men zet hen als schapen in het graf, de dood zal hen afweiden; en de oprechten zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf zal hun gedaante verslijten, [elk] uit zijn woning. |
Psalm 57:9 | Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken. |
Psalm 63:2 | O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. |
Psalm 88:14 | Maar ik, HEERE! roep tot U, en mijn gebed komt U voor in den morgenstond. |
Psalm 90:5 | Gij overstroomt hen; zij zijn [gelijk] een slaap; in den morgenstond zijn zij gelijk het gras, [dat] verandert; |
Psalm 90:6 | In den morgenstond bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort. |
Psalm 90:14 | Verzadig ons in den morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen. |
Psalm 92:3 | Dat men in den morgenstond Uw goedertierenheid verkondige, en Uw getrouwheid in de nachten; |
Psalm 108:3 | Waak op, gij luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken. |
Psalm 110:3 | Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilig sieraad; uit de baarmoeder des dageraads zal U de dauw Uwer jeugd zijn. |
Psalm 139:9 | Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee; |
Psalm 143:8 | Doe mij Uw goedertierenheid in den morgenstond horen, want ik betrouw op U; maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb, want ik hef mijn ziel tot U op. |
Spreuken 27:14 | Die zijn vriend zegent met luider stem, zich des morgens vroeg opmakende, het zal hem tot een vloek gerekend worden. |
Prediker 10:16 | Wee u, land! welks koning een kind is, en welks vorsten tot in den morgenstond eten! |
Prediker 11:6 | Zaai uw zaad in den morgenstond, en trek uw hand des avonds niet af; want gij weet niet, wat recht wezen zal, of dit of dat, of dat die beide te zamen goed zijn zullen. |
Hooglied 6:10 | Wie is zij, die er uitziet als de dageraad, schoon, gelijk de maan, zuiver als de zon, schrikkelijk als [slagorden] met banieren? |
Jesaja 5:11 | Wee dengenen, die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, sterken drank najagen, [en] vertoeven tot in de schemering, [totdat] de wijn hen heeft verhit! |
Jesaja 8:20 | Tot de wet en tot de getuigenis! zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben. |